mer voor den gemeenteraad.
Nou, hij kon best gaan — goed zoo — flinkbezette tijd, daar bleef je sterk bij . . . hadt je geen tijd óver om aan grapjes te denken, vervloekt, waarom daar nou weer over zeuren, gèk, gèk, ’t móest heelemaal weg ... die Gerard toch, dacht-ie dan in een verkalming weer van z’n gedachten — toch ’n schande gewoon, waarschijnlijk weer aan 't zuipen en boemelen — nergens maar naar luisteren . . . meneer de kunstschilder, artiest! zwijnen! waarom móet ’n artiest nou ’n zwijn zijn! is natuurlijk niet noodig . . . maar waarom kon je ze d’r niet vanafbrengen, als ze zwijnen waren . . . dan maar liever geen artiest, in godsnaam . . . dan die Annie — toch ’n flinke meid, kon je mee opschieten . . . colporteeren met blaadjes de heele stad rond en zich laten bespotten en vuiligheden laten zeggen door de „leuke” zwijnjakken . . . toch prachtig, voor 'r princiep, stond toch hooger dan Betty, waarachtig, ja. Had misschien minder begrip van schoonheid en zoo, maar toch vaster, steviger stond ze . . . ja . . . nou die charme van Betty die had zij natuurlijk niet ... ze was ’n beetje dróóg Annie . . . maar wat is beter? dat dróoge toch ... ja, stellig . . . vervloekt ... hij wist ’t niet . . . fictie, fictie . . . god, wat ’n krankzinnigheid om zoo te leuteren . . . kom, nou maar eten gaan en straks aan ’t werk . . . heerlijk . . . ook nog een artikel voor de ont-houderskrant — ja, dat moet ook nog af, dat dan maar eerst, vóór de studie over Key . . . mooi tóch as je wat hadt om je leven mee te vullen, heerlijk, rustig-sterk staan tegen de dingen in.
„We kunnen dadelijk eten,” zei Annie binnenkomend; „ze is zoo mopperig vandaag, nou weer over die vege