tafel gaan zitten; ’n volkskrant lei-ie naast z’n bord om onder ’t eten te kunnen lezen. Zou ’t gek zijn, als-ie ’t zei ? van Poggink ? och kom, waarom juist zou-ie ’t niet niet zeggen, hij maakte toch nooit omwegjes?
,,’k Was even bij de Pogginks,” zei-ie ,,Gerard nog niet thuisgekomen hè?”
Annie zag hoofdopheffend naar ’m op, neep ’r brilletje vast en streek ’r witblonde Cleohaar terecht, om aan te gaan zitten.
„Nee,” zei ze hoofdschuddend met ’r vuist onder ’t volle wangetje, „ze heeft al vreeselijk gemopperd, dat ze nou al drie dagen lang vier maal op ’n dag voor niks voor ’m opdekken moet.”
„Wie, de juffrouw?”
„Ja, natuurlijk, in klagend gelijkgevenden toon zei Annie, ,,’t is ook ’n manier, van die zwabber . . . wie weet waar-ie zit, in drie dagen niet boven water te komen zonder ’n woord te zeggen of te schrijven,” en na weer even stilte — „hoe kan iemand nou zoo zwak zijn, hè ? zonder moeite te doen om sterker te worden.”
„Och,” zacht glimlachdenkend zei Johan, — ,,’k heb ’t daar al zóó vaak met ’m over gehad, maar je begint niet veel met ’m . . . hij houdt maar vol over z’n impulsie en zoo ... en spontaan ... en je laten gaan . . . weet ik ’t.” „En over ’t individu en de artiest,” lachte Annie en dan verernstigend in den toon van beweren een voor hen uitgemaakte gedachte: „ik vind ’t toch zwijnig, wat jij nou
K’
Johan nikte, vond dat wel wat kras gezegd en had niet altijd lust de banaliteiten wordende axioma’s te herhalen als z’n zuster ermee begon; „Is d’r wat nieuws geko-