Verwording en ondergang

Titel
Verwording en ondergang

Jaar
1941

Overig
Auteurs: dr. Johannes de Groot en dr. Arie Noordtzij

Pagina's
62



leiders op allerlei wijze zijn leven belaagt Jer. 37 : 11—21, 38), Zedekia te overtuigen, dat alleen onmiddellijke overgave Jeruzalems redding is en dat zelfs zijn eigen leven dan geen gevaar loopt (Jer. 36 : 16 v.). Tevergeefs echter dringt Jeremia er bij hem op aan, dat de koning toch naar hem zal luisteren. Naar hem? Neen, naar des Heeren stem! Maar helaas! de Heere 's voor Zedekia niet d e realiteit, zelfs niet een realiteit; slechts een mogelijkheid. Zedekia is een agnosticus. Of de onzichtbare wereld bestaat of niet, dat weet hij niet. Hij weet maar één ding: hij is bang. Bang voor zijn volk? Neen, bang voor eigen leven. Zoo graag zou hij den dans willen ontspringen. Zelfs geen spot kan hem tot daden prikkelen. Kalm en onbewogen hoort hij Jeremia’s schildering aan van den komenden ondergang: Jeruzalem in vlammen, haar inwoners aan de ergste mishandelingen blootgesteld. Tegenover zooveel kleinheid en baatzucht heeft Jeremia niets meer te zeggen. Wel is Davids huis oud geworden, als het zulk een zoon kan voortbrengen! Zoo wordt Davids huis voor Israël ten vloek! Zoo eindigt het laatste onderhoud van deze twee mannen: de een denkt alleen aan zijn God en aan zijn volk, de ander alleen aan zijn eigen laffe, nietswaardige persoontje.

De rijksgenooten blijven met hun doodelijke haat ieder vervolgen, die van overgave ook maar durft reppen. Liever den hongerdood sterven dan de stad overgeven. En Zedekia? Hij heeft niet den moed om Zijn koninklijk woord te doen hooren en aan de verdwazing der rijks-grooten een einde te maken. Toch weet hij, dat Jeruzalems einde nadert. De uitgehongerde troepen zijn niet meer in staat den noordelijken stadsmuur, waartegen de vijand zijn krachten heeft samengetrokken, nog lang te verdedigen. En nu werkt hij, egocentrisch als hij is, in ’t diepst geheim een plan uit, hoe hij straks aan den Chaldeër kan ontkomen.

Zoo nadert de negende dag van de vierde maand van het jaar 586. Reeds is de zon bloedrood in het Westen weggezonken. Maar met het vallen van den dag is de strijd nog niet ten einde. Veeleer verdubbelen de slagen. Overal beuken de stormrammen. Allerwege heerscht het krijgsrumoer. Ineens davert de lucht van het gejuich. De laatste weerstand van het uitgeputte volk is gebroken en door een bres in den noordermuur stormen de Chaldeën de stad binnen. De worsteling is ten einde. Straks zal het bloedrood van de avondzon overgaan in het bloedrood der brandende stad. De bittere zwijmelbeker van Gods toorn zal door volk en vorst tot den laat-sten druppel toe moeten worden geledigd. „Want de mond des Heeren heeft het gesproken!” Een maand lang vieren de vijanden hun moedwil bot aan Jeruzalems inwoners. Leeftijd noch sekse wordt ontzien, rang noch stand geëerd. Wie tegenstand biedt wordt gedood. Angst en smart vullen Jeruzalems straten.

„Ter aarde liggen in de straten mijn jonkvrouwen en jongelingen. Vrouwen doen zij in Sion geweld aan, knaap en grijsaard zijn gevallen door het zwaard, jonkvrouwen in de steden van Juda.”

(Klaagl. 2 : 21, 5 : 11).

Maar daarmede is het lijden nog niet ten einde. Iedere dag brengt nieuwe jammer, iedere nacht brengt nieuwen rouw. Totdat de zevende dag der vijfde maand aanbreekt. Dan wordt de stad aan de verwoesting prijs gegeven. Aan alle zijden breekt de vuurgloed uit, laaien de vlammen. Tempel en paleis gaan in vuur en vlammen on evenals de woningen van rijksgrooten en priestergeslachten, van rijken en edelen, machtigen en aanzienlijken. En bij Jeruzalems brandende puinhoopen verzamelen zich Juda’s zonen en dochteren. Nebukadnesars bevel ontrukt hen aan der vaderen land. Niet allen. De armen mogen blijven. Onder de leiding van Gedalja zullen zij de hun gegeven wijngaarden en akkers mogen bewerken. Ook Jeremia wordt niet weggevoerd. Door de binnendringende Chaldeën bevrijd, wordt hij aan Gedalja toevertrouwd, door Babels koning aangewezen als zijn landvoogd over het Judeesche land (Jer. 40 : 5).

De anderen worden als slachtschapen weggevoerd door de bergen van Syrië en de vlakten van Mesopotamië. Hoe verder zij komen, hoe meer hun aantal slinkt. Menigeen sterft, voordat de vlakte van Sinear bereikt is. Dat zal voortaan de woonplaats der ballingen zijn. Aan Babels rivieren zullen ze hun leven moeten slijten te midden van een vreemd volk. Daar zal de overwinnaar hun ook de laatste druppels van den zwijmelbeker van Gods toorn laten drinken, wanneer hij hen met spot en hoon overladen en ook de fijnste vezels van hun hart verwonden zal.

Onder hen is ook hun laatste koning Zedekia.

57

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.