Verwording en ondergang

Titel
Verwording en ondergang

Jaar
1941

Overig
Auteurs: dr. Johannes de Groot en dr. Arie Noordtzij

Pagina's
62



van een glorierijke toekomst. De stroom sleept allen mede, ook Zedekia, die de gedane eeden verbreekt, de belofte van trouw vergeet en steunend op Egypte en Fenicië den strijd met Babel aanbindt.

In geheel Jeruzalem is slechts één man, die niet instemt met den algemeenen jubel en die geen lichtglansen ziet aan den politieken hemel. Jeremia alleen heeft den moed koning en volk te wijzen op de dreigende gevaren. Hij weet den ondergang nabij. De Heere gaat zijn volk richten. Wel verre van door Juda vernietigd te worden, zal Babel de tuchtroede zijn, de voltrekker van des Heeren oordeelen. Terzelfder tijd verklaart Ezechiël aan de ballingen van den Chebar, dat Zedekia, die „boden naar Egypte heeft gezonden, opdat deze hem paarden en een groot aantal mannen geve” en daarmede „het verbond heeft verbroken”, niet zal ontsnappen, maar in Babel sterven zal (Ezech. 17 : 15, 18). Noch Egypte noch Tyrus en Ammon zullen hiertegen iets vermogen. Nebukadnesar is niet verrast door Zedekia’s afval noch door Ammons medeplichtigheid. Daartoe hadden Egypte’s krijgsbedrijven een te duidelijke taal gesproken. Aanstonds is hij dan ook gereed naar het Westen te trekken. Ezechiël laat hem ons zien, standhoudend op een punt, waar de weg zich in tweeën splitst. Hier raadpleegt hij het orakel.

„Hij schudt de pijlen, ondervraagt de terafim, schouwt de lever”. Hij trekt den pijl, waarop „Jeruzalem” geschreven is, en weet nu, dat hij allereerst daartegen moet optrekken om „krijgsgeschreeuw aan te heffen, stormrammen tegen de poorten op te stellen, een wal op te werpen, verschansingen te bouwen” (Ezech. 21 : 21 v.). Trouwens, hoe kon hij nog aarzelen. Als strategisch punt is Jeruzalem allerminst te vergelijken met Rabbat-Ammon. Zedekia’s hoofdstad is van oneindig veel meer gewicht en veel te belangrijk om uitstel toe te laten. Dus trekt Nebukadnesar met zijn leger Noord-Syrië binnen en maakt van het aan den Orontes gelegen Ribla zijn hoofdkwartier, waarna hij een groot gedeelte van de beschikbare troepen verder zuidwaarts zendt. Zedekia ervaart nu, dat plannen maken nog niet hetzelfde is als plannen uitvoeren en dat menigeen van zijn onderdanen sterker is in woorden dan in werken. Hij gaat de waarheid ervaren van Ezechiëls woord: „zij hebben de trompet gestoken en alles is gereed gebracht, maar niemand trekt ten strijde” (Ezech. 7 : 14). Steeds verder dringt de vijand door. Stad na stad wordt ingenomen; dorp na dorp wordt aan plundering prijs gegeven. Straks verschijnt hij voor Jeruzalem, waarheen een groot gedeelte der plattelandsbevolking schuilplaats heeft gezocht en dat nu overvol is van menschen. Nog vóór het jaar 588 ten einde is, wordt Jeruzalem ingesloten door een keten van zwaar gewapende mannen, die Zedekia opsluiten „als een vogel in zijn kooi”.

Achttien maanden lang duurt de worsteling, zoowel buiten de muren als daarbinnen. Buiten beuken Nebukadnesar’s stormrammen en worden de krijgskreten aangeheven, bliksemen de zwaarden en vliegen de pijlen. En binnen de stad rijpt de oogst van den dood. Reeds zijn vele halmen voor diens sikkel gevallen, want steeds nijpender wordt het gebrek aan levensmiddelen; steeds verder grijpt de hongersnood om zich heen, steeds meer steekt de pest den kop op.

„Heel haar bevolking zucht, zoekend naar brood.

Hun kostbaarheden geven zij voor voedsel om levenskracht te herkrijgen.

Mijn priesters en oudsten geven den geest, als zij voedsel voor zich zoeken.

Buiten maakt het zwaard kinderloos, binnenshuis de dood” (Klaagl. 1 : 11, 19b, 20b). Een oogenblik is er verademing geweest, wanneer het heir der Chaldeën aftrekt, omdat farao Hofra met een groot leger tot bevrijding van zijn bondgenoot in aantocht is. Reeds jubelt het volk, wanend dat de dagen van Hizkia zijn teruggekeerd, toen Sions dochter den vijand verachtte en bespotte (2 Kon. 19 : 21). Maar Hofra heeft het ten slotte toch niet op een slag durven laten aankomen, zooals Jeremia had voorspeld (Jer. 37 : 7 v.). Zonder meer laat hij Zedekia aan zijn lot over. Onmiddellijk zijn de Chaldeën op hun schreden teruggekeerd en hebben zij opnieuw het beleg om Jeruzalem geslagen. Wederom spreken de verwoedheid, waarmede stormaanvallen worden gewaagd, en de kracht, waarmede de stormrammen de muren breken, van der Chaldeën onverzettelijken wil om het koste wat het wil zich van deze trouwe-looze koningsstad meester te maken en haar het volle gewicht van Babels wraak te doen gevoelen.

Steeds hooger stijgt de nood; steeds angstiger klopt het hart. Het rammelen der stormrammen is als het luiden van de doodsklok. En intus-schen tracht Jeremia, niet gebroken door de vijandschap van zijn volk, dat bij monde zijner

56

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.