Verwording en ondergang

Titel
Verwording en ondergang

Jaar
1941

Overig
Auteurs: dr. Johannes de Groot en dr. Arie Noordtzij

Pagina's
62



Het laatste wat hij hier op aarde gezien heeft, is het slachten zijner rijksgrooten, onder wie ook de twee voornaamste priesters (2 Kon. 25 : 18 v.v.), en het slachten zijner zonen (25 : 7). Daar in Hibla had hij met hen willen sterven. Maar dat wil Nebukadnesar juist niet. Zedekia mag niet sterven, want hij mag niet vergeten. Juda’s laatste koning moet blijven leven. Zoo wil het Babels koning; niet om genade voor recht te doen gelden, maar om hem op geraffineerde wijze te straffen voor woordbreuk en afval. Hij heeft gezien het slachten zijner dienaren; ook dat zijner zonen. Dat ontzettende schouwspel heeft zich door den spiegel zijner oogen heen diep, zeer diep gegrift in de tafelen zijner ziel. Nu zal de overwinnaar er voor zorgen, dat geen andere indrukken daarop worden gemaakt, die de eerste, al ware het slechts eenigermate, zouden kunnen uitwisschen. Tot zijn doodsnik toe moet de indruk van Babels onbeperkte macht en ongebonden wraak versch blijven. Daarom is Zedekia op Nebukadnesar’s bevel in Ribla van het licht zijner oogen beroofd. De verblinde Davidszoon zal voortaan als een blinde door het leven moeten gaan, gebroken naar lichaam en geest. Juda’s leider moet voortaan als een kind worden geleid.

Wel is het vreeselijk te vallen in de hand van

den levenden God! Want Hij is een verterend vuur!

Ontvolkt is Juda door ellende en door zware dienstbaarheid.

De Heere heeft (het) overgegeven in

de hand van zulken,

wien het geen weerstand bieden kon.

Zonder sparen heeft de Heere verslonden. Grooter was de ongerechtigheid der dochter van mijn volk dan de zonde van Sodom.

Ten volle heeft de Heere zijn toorn ontlast, zijn toorngloed uitgegoten.

(Klaagl. 1 : 3a, 14c, 4 : 6a, 11a). Straks zit Juda aan Babels rivieren. De trouwe Sionskinderen weenen en klagen. „Wachter, wat is er van den nacht?” Zoo gaan de jaren voorbij, totdat de morgen daagt. Ja, het licht breekt weer door, niet om Juda’s wil, maar om Davids wil.

Zoo zullen zij ervaren, dat Ik, de Heere hun God, met hen ben, en dat zij, het huis Israël, mijn volk zijn, spreekt de Heere Heere. Zoo zijt gij mijn schapen; de schapen mijner weide zijt gij. En Ik ben uw God, spreekt de Heere Heere.

(Ezech. 34 : 30 v.).

58

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.