Verwording en ondergang

Titel
Verwording en ondergang

Jaar
1941

Overig
Auteurs: dr. Johannes de Groot en dr. Arie Noordtzij

Pagina's
62



Zoo begint voor Hizkia een ingespannen arbeid, waarin hij wordt bijgestaan door Jesaja, een man met een open oog voor wat daar werkt in het midden des volks en die telkens met een „Zoo zegt de Heere” Gods licht over mensche-lijke verhoudingen vallen laat en den eisch van des Heeren wet onverholen volk en overheid voorhoudt. Jeruzalemmer van voorname afkomst wordt zijn woord in breeden kring gehoord en gaat zijn invloed over velen. Naast Jesaja staat Micha, de man van het platteland, levend in Morèsjet-Gat, maar die het leven van zijn volk door en door kent en met groote vrijmoedigheid den vinger op de wonde plek legt. Ook hij doet onder de drijfkracht van des Heeren Geest zijn waarschuwing hooren en spreekt als Jesaja van komend gericht, indien Juda volharden mocht in het verlaten van des Heeren wet.

Het schijnt alsof Juda ditmaal luisteren zal. Onder Hizkia’s leiding wordt met groote opgewektheid het paaschfeest gevierd en de tempeldienst gereorganiseerd, terwijl het werk der reiniging, in de hoofdstad begonnen, ook elders wordt voortgezet. Alles, wat aan den dienst der „andere góden” herinnert, wordt vernietigd: de wijsteenen, steenen pilaren, die dienst doen als symbool van den baal; de asjera’s, de heilige palen of boomstammen, de hoogten, de natuurlijke of kunstmatig gevormde verhevenheden, waarop in de vrije natuur de baal werd vereerd; de altaren, niet alleen die der hoogten, maar ook die der private woningen, soms niet meer dan met aarde gevulde bakken; dat alles wordt verwijderd, want de Heere alleen zal voortaan in Juda worden gediend.

Zoo schijnt het, vooral wanneer de Heere op wondere wijze in 701 redding geeft uit bitteren nood, Sanheribs leger vernietigt en de duizenden gevangenen verlost. Dan wordt in Jeruzalem de jubelzang gehoord:

„Mogen dezen sterk zijn door wagenen, genen [door paarden,

Wij zijn het door den Naam van den Heere, [onzen God.

Zij krommen zich en vallen; wij rijzen op, staan [overeind” (Ps. 20 : 8 v.).

Maar nog geen twee jaren later wordt ook in Juda duidelijk, hoe schijn bedriegt. Want nauwelijks heeft in 699 Hizkia het moede hoofd neergelegd en is tot zijn vaderen verzameld, of onder leiding van Manasse worden alle plechtige beloften van trouw en gehoorzaamheid vergeten. Het reformatorisch werk van Hizkia wordt ten eenenmale vernietigd. Dan treedt opnieuw aan het licht, hoe diep bij de breede kringen des volks de neiging tot den natuurdienst is ingeworteld en hoe de reformatie meer door den koning was opgelegd dan dat ze uit het volk zelf zou zijn opgekomen. De hoogten met in hun gevolg de dienst der baals en der asj era’s komen weer in eere. En als ware dit nog niet- genoeg, voert Manasse, ten einde de Assyrische heerschers te behagen en zich van de gunst der Assyrische góden te verzekeren, tevens den dienst in van „het gansche heir des hemels”, wier vereering hij een plaats inruimt in des Heeren tempel, die daarmede tot een plaats van vereering van vele góden wordt gemaakt, precies zooals de koningstempels in Ninevé, Babel of andere koningssteden. En dat, terwijl de Heere geen „andere góden” naast Zich duldt en geheel Jeruzalem uitsluitend voor zijn Naam als „woning” opeischt! Geen wonder, dat Israël opnieuw wegzinkt tot beneden het niveau der Kanaanieten en dat des Heeren gramschap zich weldra laat gevoelen, eerst door woord, dan door daad. Het woord is dat van des Heeren „knechten en profeten”, die spreken van het komend Godsoordeel en van ballingschap (2 Kon. 21 : 10—15). De daad is, dat Manasse betrokken wordt bij een opstand tegen Assyrië en in Babel gevangen wordt gezet. Voor Manasse is deze wegvoering naar Babel een onverwacht gebeuren. Door alle onderscheid tusschen Juda en de andere volken te vernietigen heeft hij gemeend zijn rijk veilig te stellen. Door Assyrië’s góden te vereeren heeft hij gewaand hun gunst te verwerven. En nu wordt hij door Assurbanipals leger (645?) in gevangenschap naar Babel gevoerd! Nu hij daar het lot van gevangen koningen aan den lijve ervaart, worden jeugdherinneringen bij hem levendig en komt hij tot verootmoediging en gebed, straks gevolgd door terugkeer naar Jeruzalem. „Zoo ervoer Manasse, dat de Heere God is” (2 Kron. 33 : 10).

Onder den indruk van die „ervaring” heeft Manasse niet alleen een weinig aan het weerstandsvermogen van zijn land gearbeid, maar zich ook tegenover den dienst des Heeren meer welwillend getoond. Het in-verval-geraakte altaar des Heeren wordt hersteld en weer in gebruik genomen, maar Manasse’s „bevel” om den Heere te dienen bewijst wel, dat het volk daartoe niet zonder meer bereid was. Wanneer

46

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.