Verwording en ondergang

Titel
Verwording en ondergang

Jaar
1941

Overig
Auteurs: dr. Johannes de Groot en dr. Arie Noordtzij

Pagina's
62



HOOFDSTUK IV

Het bittere einde.

In 722 is Samaria gevallen en is het beste deel van Noord-Israël, voorzoover het niet reeds in 734 door den Assyrischen koning Tiglat-Piléser IV was weggevoerd, in ballingschap gezonden, ver weg van „het land der vaderen”. Het verblijft nu in het midden der volken, wier góden ze met zooveel hartstocht hebben gediend, aan wie ze zoo gaarne gelijk hadden willen zijn. Nu is dan hun hartewensch vervuld, maar op gansch andere wijze dan zij het zich hadden gedacht. Zij waanden in „des Hee-ren land” naar eigen wil te kunnen leven, de gewoonten der andere volken te kunnen navolgen, iedere grenslijn tusschen Israël en de volken te kunnen uitwisschen. In dien waan hebben ze volhard, ook al ging des Heeren waarschuwende stem tot hen uit door den dienst van profeten en zieners. Vergeefsch is geweest de arbeid van mannen als Elia en Eliza, Amos en Hosea en zoovele anderen, die hen bezworen om toch in den weg des verbonds te wandelen en des Heeren geboden te volbrengen. Verhard was hun nek, verduisterd hun verstand, verblind hun oog. De teekenen der tijden hebben ze niet verstaan. De sprake, die van de geleidelijke vernietiging van zoovele rijken en rijkjes zoowel in West-Mesopotamië als in Syrië en van de steeds groeiende macht van het naar het Westen opdringende rijk van Assyrië uitging, is niet tot hen doorgedrongen. Ze leefden in den waan, dat ze veilig waren in „het land des Heeren”, ook al dienden ze Hem niet. Totdat Salmanassar, de opvolger van Tiglat-Piléser, het beleg voor Samaria sloeg en diens opvolger Sargon het met zijn laatsten koning Hosea tot onvoorwaardelijke overgave dwong. Daarmede is het oordeel Gods aan Noord-Israël voltrokken en het tien-stammen-rijk weggevaagd uit de rij der natiën.

„De Heere heeft Israël van voor zijn aangezicht verwijderd, zooals Hij al zijn knechten, de profeten, had gezegd” (2 Kon. 17 : 23).

Het zusterrijk Juda is getuige geweest van Israëls ondergang. Met diepe ontroering heeft zijn vrome koning Hizkia het onweer van des Heeren vergelding zien losbarsten over „de trotsche kroon der dronkenen van Efraïm”, toen naar Jesaja’s woord „een sterke en machtige als een stortslag van hagel, als een vernietigende storm, als een stortvloed van geweldige, neerbruisende wateren” haar ter aarde deed vallen ter vertreding (Jes. 28 : 1 v.). Hizkia heeft de daarin ook tot Juda uitgaande sprake verstaan. Hij weet ook z ij n volk verzonken in bijgeloof, overgegeven aan tooveren en waarzeggerij. Hij weet ook z ij n land vol afgodsbeelden.

Zoo heeft Hizkia zijn volk gevonden, toen hij de teugels van het bewind uit Achaz’ handen overnam. Hij weet; hier kan alleen diepgaande hervorming redding geven, onvoorwaardelijke terugkeer naar des Heeren „inzettingen en rechten”. En onmiddellijk zet hij zich aan den arbeid. Alles wat de rechte kennis van des Heeren woord in den weg staat, wordt door hem verwijderd. Des Heeren tempel wordt heropend en gereinigd van alle heidensche toe-voegselen. De koperen slang wordt vernietigd, de hoogten worden geslecht. Des Heeren woord moet weer beslag krijgen op de consciëntie. Het volk moet weer worden teruggevoerd naar de oude paden.

45

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.