Verwording en ondergang

De Karmel dicht bij Haifa aan de Middellandsche Zee is wel de liefelijkste berg van het geheele Heilige Land; hij is begroeid met pijnboomen en eiken, met olijven-, amandel- en vijgeboomen en is door een rijken regenval en door den dauw, die dezen berg nooit ontrouw wordt, gedurende het geheele jaar groen. In den bijbel wordt zijn schoonheid geprezen, bijvoorbeeld Jesaja 35 : 2 „De heerlijkheid van Libanon is haar gegeven, het sieraad van Karmel en Saron”. Van den top, die zich 552 meter boven den zeespiegel verheft, heeft men een onvergetelijk uitzicht naar alle zijden: de kust ziet men noordelijk tot Tyrus, zuidelijk tot voorbij Caesarea, terwijl noordelijk de Libanon en de Hermon prijken; de bergen van het Oost-Jordaan-land zijn duidelijk zichtbaar. Bovenal is de Karmel beroemd door de geschiedenis van den profeet Elia en de Baalspriesters (I Koningen 18), waarom hij heden ten dage nog de Berg van Elia heet.

gevolgen gehad en alleen aan des Heeren verbond met David heeft diens huis het te danken gehad, dat het niet geheel werd uitgeroeid (21 ; 7), en aan den volhardenden moed van den hoogepriester Jojada had Juda het te danken, dat met het optreden van den jongen Joas, een diepgaande hervorming beginnen kon (23 : 16 v.v.). De jammerlijke houding, door de priesters en Levieten aangenomen tegenover Joas’ poging om den tempel te restaureeren, bewijst wel hoe diepgaand de geestelijk-zedelijke verwording in die dagen geweest is (24 : 5 v.v.). Hun medewerking bij Jojada’s staatsgreep, waardoor aan

Atalia’s bewind en leven een einde werd gemaakt (hfdst. 23), heeft blijkbaar meer op egocentrische en staatkundige dan op religieuse overwegingen berust. Ook Joas’ ijveren voor het herstellen van den tempel is blijkbaar veel meer het gevolg geweest van overwegingen van dynastieken dan van religieusen aard. De tempel was immers een koninklijk heiligdom! Na den dood van den hoogepriester Jojada blijkt dan ook wel, hoe weinig diens hervorming de sympathie had van koning en volk. Dan worden weer „de asjera’s en de afgoden” gediend (2 Kron. 24 : 18). En wanneer dan Jojada’s zoon

35