Verwording en ondergang

Heere naar Hosea’s woord als een spiedende leeuw, als een van kinderen beroofde beer en wordt „de verharding van hun hart” uiteengescheurd. Nauwelijks is in 743 Jerobeam II tot zijn vaderen verzameld, of de ellende breekt los. In nog geen twintig jaar ziet Israël zes koningen optreden, de een nog afschuwelijker dan de ander. En intusschen nadert de Assyrische geniale Tiglat-Piléser IV    (745—728), dan

de geweldige Salmanassar III (728—722). Steeds meer wordt Jerobeams rijk gesmaldeeld, totdat ten slotte weinig anders meer overblijft dan Samaria en naaste omgeving (2 Kon. 15 :29). De eene koning volgt op den ander. Zacharja,

Jerobeams zoon, valt na een regeering van zes maanden ten offer van een samenzwering, aan het hoofd waarvan de Jabesiet Sallum staat, die echter zelf een maand later den dood vindt door het verraad van den Gadiet Menahem. Zoo druipt het jaar 744 van bloed. En Menahem kan zich slechts staande houden door onbarmhartig geweld. Wie hem tegenstaat, wordt ten doode gewijd, waarbij zelfs de zwangere vrouwen niet gespaard worden (2 Kon. 15 : 16). En wanneer Tiglat-Piléser IV de Syro-Palestijnsche landen binnenrukt, haast Menahem zich in 738 om den Assyriër als zijn leenheer te erkennen. Hij zendt hem een groot tribuut, opdat deze

Samaria, de Noord-Israëlietische hoofdstad, viel in 722 vóór Christus na een belegering van drie jaren door de Assyriërs. Bovenstaande plaat laat zien op welke wijze deze (links en in het midden) een vesting (rechts) bestookten. Zij rammeien met een stormram, die aan een beweegbaren toren bevestigd is, den vestingmuur stuk; men ziet de steenen vallen. De dichtstnabijzijnde Assyriër boven op den toren schiet op de belegerden met pijlen, terwijl zijn medestander hem met een langwerpig-vierkant schild tracht te beschermen. Ook de mannen links zijn goed gewapend met lans, schild, pijl en boog; de meest linksche daarvan stelt den Assyrischen koning voor, die zich hier dus bijna in het voorste gelid vertoont. Do belegerde stad heeft gekanteelde muren, sterke vestingtorens, en verdedigers, gewapend met schild, pijl en boog.

28