Verwording en ondergang

De rijke zegen echter, aan Samuels levenswerk geschonken én openbaar geworden in de nationale en geestelijke verheffing van het volk, waardoor een kring als die van David en zijn medewerkers geboren kon worden, is aan den profeet Eliza niet geschonken. De leidende kringen des volks beschouwen des Heeren profeten als „gek” en hebben voor hun wijze van doen niet anders dan de grootste minachting (2 Kon. 9 : 11 v.). Noch het bloedig godsoordeel, aan Achabs huis voltrokken (2 Kon. 9 v.) noch de benauwenis, door het steeds verder doordringen der koningen van Damaskus over Jehu’s huis gebracht (2 Kon. 13), brengen tot inkeer. En wanneer in de dagen van den tweeden Jero-beam Amos, door den Heere uit den kring der herders van Tekóa — dicht bij Betlehem — naar Bétel gezonden wordt om daar „in des konings heiligdom”, „in het koninklijk huis” te spreken van den komenden ondergang (en dat in een tijd, waarin welstand en voorspoed heerschten in Israël en Jerobeams rijk veel grooter was dan dat zijner vaderen, 2 Kon. 14 : 25), dan wordt hij smadelijk door Bètels opperpriester Amasia bejegend als ware hij een „visionair”, die het slachtoffer is van waandenkbeelden, die als het ware „met molentjes loopt”, en wordt hem ieder verder optreden in Bétel belet met den raad om maar te probeeren in Juda aan den kost te komen (Amos 7 : 12 v.). Deze smadelijke bejegening verhindert echter Amos niet om aan zijn volksgenooten, wier leven opgaat in het streelen hunner zinnen (6 : 1—14), des Heeren oordeelen aan te kon-

26