Verwording en ondergang

Titel
Verwording en ondergang

Jaar
1941

Overig
Auteurs: dr. Johannes de Groot en dr. Arie Noordtzij

Pagina's
62



gebeden worden herhaald. Maar het offer blijft onaangeroerd liggen. „Antwoord ons, Baal!” Maar het antwoord blijft uit. Dan beginnen de ekstatische dansen, en hinken en springen de baalspriesters rondom het altaar, uren achtereen. Niets helpt, ook niet wanneer ze zich met messen verwonden, opdat het zien van hun eigen bloed Melkart tot ingrijpen zou dwingen. Maar weldra vermindert hun aantal. Steeds meerderen zinken ontkracht ter aarde, in machtelooze stuiptrekkingen zich wentelend over den grond. Zoo gaat ook de middag voorbij. Ieder is meer dan verzadigd van de machteloosheid van den Tyrischen zonnegod.

Daar nadert de tijd, dat in Jeruzalems tempel het avondoffer zal worden ontstoken: om drie uur in den middag. Elia treedt weer naar voren. Nu niet meer met spot. Nu wordt het ernst, heilige ernst. Hij beveelt het volk nader te komen. Ieder moet zien wat er nu gebeuren gaat. Elia begint met het herbouwen van des Heer en altaar, welks steenen over den ge wij den grond verspreid liggen ten teeken van de vermeende machteloosheid van Israëls God. Daarna brengt hij het offer in gereedheid, waarna alles overgoten wordt met water, zóó overvloedig, dat alles van water druipt en ook de groeve boordevol staat.

Elia’s helpers zijn teruggetreden. Elia staat weer alleen. Zijn profetisch oog schouwt over Samaria’s bergen naar den Sion, waar straks Aarons zonen in naam des volks den Heere dank zeggen voor genoten zegen en in het offer het verbond vernieuwen. Daar verheffen zich Elia’s handen ten hemel. Onbeweeglijk staat hij daar in het volle licht. Zijn handen raken het altaar niet aan, maken geen mysterieuse bewegingen over het offer. Ten hemel zijn zij geheven, vanwaar Elia straks de vuurstraal zal afbidden, die het offer moet verteren. Geen onzekerheid leeft er in zijn hart. Hij weet, dat de Heere hem straks hooren zal. Hij weet, dat straks de wolken scheuren zullen en de vuurvlam neerdalen zal. Zijn ziel is overgoten van hemellicht gelijk rondom hem het zonnelicht glanst. Daar gaan de lippen open en klinkt het over den Karmel:

„O Heere, God van Abraham, Izak en Israël! laat heden ervaren worden, dat Gij God zijt in Israël en dat ik Uw dienaar ben en al deze dingen naar uw woord heb gedaan. Antwoord mij, Heere! antwoord mij, opdat dit volk erkenne, dat Gij, o Heere, de God zijt en dat Gij hun hart weer omkeert.”

Even sluiten zich de lippen en onbeweeglijk staat Elia’s ongebogen gestalte tegen den lichtenden hemel. Hij wacht. De Heere zond hem hierheen. De Heere gebood hem te doen wat hij deed. De dienaar heeft zijn taak volbracht. Nu is het woord aan den Heere. En dan ineens.... dan geschiedt het door Elia afgebeden, door enkelen gehoopte, door velen gevreesde wonderteeken. In een onberekenbaar korte spanne tijds is een vuurstraal uit den wolke-loozen hemel neergedaald, en waar zooeven nog het van water druipende offer lag op de twaalf natte steenen, daar ligt nu niets meer. Het hout is tot stof vergaan, het offer is tot asch verteerd, de steenen zijn door den vuurgloed gesprongen. En Israëls verbaasde oogen zien niet anders dan de machtige gestalte van Elia, die nog steeds met ten hemel geheven handen rechtop staat, vlak naast de plaats, waar zooeven het altaar stond. Een geweldige vuurgloed is langs hem heen geschoten en toch.... geen haar is verzengd, geen draad geschroeid. Des Heeren vlam heeft des Heeren dienaar op even wondere wijze gespaard als hij offer en altaar verteerde.

Als overweldigd door zoo onweersprekelijk machtsbewijs valt het volk ter aarde in aanbidding en eerbiedige bewondering voor Israëls God en galmt het over den Karmel: „De Heere is God! De Heere is God!” Neen, nu staat Elia niet langer alleen. Hij wordt omstuwd door een jubelende schare, die het uitzingt, dat de Heere en Hij alleen God is. Straks wordt het rui-schen van den regen gehoord, wanneer „het wolkje als eens mans hand” het gansche zwerk overdekt en het smachtend aardrijk tot verza-digens toe verkwikt wordt door den regen, dien Melkarts dienaren tevergeefs van den Tyrischen zonnegod hadden afgesmeekt.

Maar helaas! Elia’s overwinning op den Karmel heeft vorst en volk niet tot den Heere teruggevoerd. Israël is en blijft gebonden aan het stierkalf van Bétel en daardoor aan den baal. Ahazia verwacht zijn genezing van den vliegengod van Ekron (2 Kon. 1 : 2 v.v.), Joram blijft den weg betreden van Jerobeam (2 Kon. 3:3). En wel schijnt Jehu, nadat hij het oordeel Gods aan Omri’s huis voltrokken heeft, Israëls reformator te zullen zijn (2 Kon. 10 : 28), maar ook hij blijft verstrikt in den gedachtengang van

24

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.