botsing moest komen, het drama zich moest voltrekken. Moest; ja, want eenerzijds staat daar des Heeren woord, dat van tuchtiging spreekt bij afval (2 Sam. 7 : 14) en anderzijds staat daar het woord, dat de Heere door Ahia tot Jerobeam heeft doen uitgaan, dat spreekt van het geven van tien stammen aan Jerobeam (1 Kon. 11 : 29-29); Rehabeams verblinding moet dienen tot realiseering van het woord des Heeren evenzeer als Jerobeams drijven binnen den kring van de vertegenwoordigers van „de tien”. Ontroerend is het te zien hoe weinig invloed ten goede er in zijn latere jaren van Salomo is uitgegaan, zoowel op zijn eigen gezin als op den breederen hofkring. Ofschoon Salomo in zijn eigen jeugd heeft gezien hoe gemakkelijk de band, die de stammen vereende, kon worden verbroken (Absalom) en hoe de tegenstelling Juda-Efraïm elk oogenblik de vlam van den burgeroorlog kon doen uitslaan (Seba), heeft hij nagelaten zijn troonsopvolger daarvoor te waarschuwen. Blijkbaar heeft Salomo gemeend door de organisatie van zijn rijk dit gevaar te hebben bezworen. Ook is hij niet bedacht geweest op de gevaren van het hofleven, dat steeds weer een barrière dreigt op te werpen tusschen koning en volk, noch op de gevaren van een weeldeleven, dat altijd om meer weelde roept. In Sichem wordt door Rehabeams verwatenheid en Jerobeams arglist geoogst wat Salomo in de tweede helft zijner regeering met volle hand heeft gezaaid.
EEN STEEN MET STIEREKOPPEN.
Deze plaat kocht ik eens in Nazareth; zij stelt een steen voor, die gevonden is in Dzjerasj, een groote ruïnestad in het Overjordaansche uit het begin van onze jaartelling. Naast een mooie krans onder een roset vertoont hij twee stierekoppen, afbeeldingen dus van een dier dat ook in den offerdienst van het oude Israël een groote plaats bekleedde. Tevens herinnert deze afbeelding ons aan den stierdienst, dien Jerobeam, de tijdgenoot van Rehabeam den zoon van Salomo, in Bethel en Dan heeft ingevoerd.
13