gebruik van de traditie, zoals wij hier schetsen, slechts een smal gebied van mogelijkheden opent. Men kan bij den liturgischen vorm niet blijven staan en reminiscenties aan de oude literatuur zullen slechts in beperkte mate optreden, wanneer zij werkelijk op ongedwongen wijze van het huidige taalbezit uitgaan. Tenslotte is het een anomalie, dat een literatuur zich voor een deel moet staande houden door aan te knopen bij een andere, die met een totaal anders geaarde werkelijkheid samenhangt. Thans echter, nu de modern-Hebreeuwse poëzie aan het begin van haar ontwikkeling staat, vindt zij vaak in een associa-tiet gebruik van het oude haar heil en zijn juist haar innigste gedichten op deze wijze tot stand gekomen. Wij wijzen op het gedicht, waarmede wij onze bloem-lezing besloten hebben: עם ערב, wel het mooiste voorbeeld, dat wij onder ogen kregen.
Natuurlijk, dit nog eens ten overvloede, is het geen rederijkerij, dit veelvuldig gebruik van reminiscen-ties. Het zijn dan ook minder ontleningen dan wel associaties. De oude literatuur is voor den Palestijnsen dichter van Oost-Joodsen huize misschien eerst taalkomplex, dan pas literatuur. Zoiets is alleen maar mogelijk, wanneer de literatuur van jongs af aan een object van voortdurende minutieuze studie, ja zelfs een levenselement is, gelijk in dit geval.
Hetzelfde kan men zeggen van de historische reminiscenties in engeren zin. Want somtijds vindt de Palestijnse dichter ook steun bij deze. Wij wijzen in dit verband op כקבוצה (In de Kwoetsah). Wij willen niet beweren, dat het zo bijzonder geslaagd is, maar
29