deze samenleving een grote toewijding voor de poëzie aan den dag legt, iets wat al blijkt uit de grote pro-ductiviteit op dit gebied. Deze literaire geïnteresseerd-heid hangt samen met de literaire belangstelling van den Oost-Jood in het algemeen en met het jonge karakter van de samenleving, die van zich wil getui-gen. Er wordt veel gezongen in Erets Jisraeel, maar meestal wordt het lied eerst een lied, doordat het zo vaak gezongen wordt en daardoor zó vertrouwd, dat het gevoel er gaandeweg zichzelf in gaat herkennen. In een onrustige en bovenal ,,tendentieuze” maat-schappij zal het speelse lied niet gemakkelijk gedijen, de schokkende gebeurtenissen, het pathos van een strevende generatie laten zich gemakkelijker over-meesteren door rethoriek dan door het subtiele beeld-gebruik van de poëzie. Het volkslied is nooit anders dan de vrucht van een rijpe alzijdige traditie. Zo maakt het daar weinig kansen, waar men steeds weer opnieuw de aandrang gevoelt in een naakte taal te getuigen van een leven, dat in een bestendige be-roering verkeert. 1■)
Wij zijn nu gekomen tot wat wij een vitaal vraag-stuk noemden t.a.v. de mogelijkheden der modern-Hebreeuwse poëzie: in hoeverre kan de religieus-literaire traditie vruchtbaar zijn voor het moderne gedicht. In dit verband vestigen wij de aandacht op het in deze bundel opgenomen gedicht תפלת א׳צה (Ge-
26
1
) In deze bundel zal men als enig werkelijk volkslied aantreffen אומרים ישנה ארץ (Men zegt er is een land) van Tsjernichowsky.