het weet, dat het het begrip nog niet in zich voldragen heeft.
De taal in Erets Jisraeel is als een jonge wijn: van een sterke aanwezigheid, maar nog zonder geheimen. Onmiddellijk rijst nu de vraag: behoort het Hebreeuws dan niet tot de oudste der levende talen7 En men zou ook nog verder kunnen vragen: hoe kan er sprake zijn van een gebrek aan literaire traditie bij een groep mensen, die behoren tot ,,het volk van het Boek”? Op beide tegenwerpingen past een overeenkomstig antwoord. Wel is het Hebreeuws een levende taal, maar men vergete niet, dat het in onze tijd eerst hérleefd is en bij zijn ontwaken een geheel nieuwe werkelijkheid vond. Op deze wereld, die het niet gekend had, moest het zich opnieuw betrekken. De Joodse literatuur van tot dusver sloot aan bij een realiteit, die van Palestina (en trouwens ook van West-Europa) uit gezien, thans in het verleden ligt. Het Joodse verleden en zeker zijn literaire traditie draagt voor het bewustzijn van wie er als aan een ervaringsgebied bij wil aanknopen een volstrekt religieus karakter, zoals wij reeds opmerkten. Zeer zeker kan een historisch-sociologische analyse er een nationale aard en tendens in onderscheiden, maar dergelijke qualificeringen liggen op een ander plan. Of er desalniettemin mogelijkheden zijn voor althans een gedeeltelijke verbeelding van het heden door de werkelijkheid van het verleden, is een vitaal probleem, dat nog nader ter sprake zal komen. Beschouwen wij allereerst de consequenties van het ontbreken der literaire en verbale tradities.
23