in de Hebreeuwse literatuur. Een oertalent, een profeet, die in niet aflatende ijver zijn volk voorging. Doch niet slechts een profeet en nationaal leider was hij. Bialik hield zich ook bezig met het werk van den leraar, hij bewerkte de oude literatuur voor onze tijd, maakte nieuwe woorden voor het moderne Hebreeuws, schreef verhaaltjes en gedichtjes voor de kinderen. In theorie en practijk vormde hij de Hebreeuwse taal. En hij kon dat, doordat niemand de Hebreeuwse taal aanvoelde en de literatuur beheerste zoals hij.
Ofschoon Bialik leefde tot 1934, publiceerde hij na 1906 slechts zelden gedichten, maar hield zich in hoofdzaak bezig met zijn opvoedend werk. Hij behoort voor de Hebreeuwse poëzie dus tot een vorige generatie, ook in dit opzicht, dat zijn creatief werk hoofdzakelijk uit de tijd stamt, dat hij in galoeth leefde. 2)
Sindsdien is er een nieuwe generatie gekomen. Voor een deel bestaat zij uit dichters, die reeds voor hun komst in Erets Jisraeel werk publiceerden, bij andere ligt hun gehele werkzaamheid tijdens hun verblijf in Erets Jisraeel. Zij allen echter steunen op Bialik. Niet in die zin, dat zij in zijn geest schrijven: er zijn velen, die een geheel andere wereldbeschouwing dan hij aanhangen. Maar wel maken zij allen gebruik van de door hem herschapen taal.
Een uitzondering hierop vormt alleen Tsjemi-
-) Hij zelf voelde dit zeer sterk. Men vgl. de volgende opmerking in een brief: „Weet, dat de wortel van mijn ziel het galoeth is, en wie weet, verkrijg ik de inspiratie slechts door leed en juist in een onrein land.” (Iggerot I p. 180)
16