die ons tot echte mannen opgevoed heeft. Integendeel. Naar alle slechte beroepen werden we gedrongen, in het ghetto vastgehouden, waar we elkander in de weg zaten, en toen men ons losliet, wilde men plotseling, dat wij onmiddellijk de gewoonten der vrijheid zouden bezitten.
Wanneer wij een centrale politieke leiding hadden gehad, welker noodzaak geen verder bewijs behoeft, en die in het geheel geen geheime bond moet vertegenwoordigen — konden wij met de oplossing van het Joodse vraagstuk beginnen.
Maar welke zullen onze middelen zijn om dat doel te bereiken als wij een centrum, een hoofd hebben? Twee doelstellingen zijn mogelijk. Blijven of wegtrekken.
Voor beiden zijn bepaalde maatregelen van volksopvoeding nodig. Want zelfs, als wij wegtrekken, duurt het lang vóór we in het Land van Belofte komen. Mozes had veertig jaar nodig, wij misschien twintig of dertig. In ieder geval staan intussen nieuwe geslachten op, die wij moeten opvoeden.
Bij de opvoeding wil ik nu van meet af aan geheel andere methoden volgen dan U. Daar hebben wij b.v. allereerst het principe der weldadigheid, dat ik absoluut verkeerd acht. U kweekt sjnorrers. Het is karakteristiek, dat bij geen volk zo veel weldadigheid voorkomt als bij de Joden. Het is onloochenbaar, dat tussen beide verschijnselen verband moet bestaan. Door de weldadigheid wordt het volkskarakter bedorven.”
Hij onderbrak me: „U hebt volkomen gelijk.”
Ik ging verder:
„Jaren geleden hoorde ik, dat uw proefnemingen met de Joden in Argentinië geen of slechte resultaten opleveren.”
„Wilt U, dat ik U tussendoor antwoord, wanneer ik wat heb aan te merken?”
„Neen, ik heb liever, dat U mij de uiteenzettingen in hun geheel laat geven. Ik weet, dat sommige details niet met de feiten kloppen, daar ik tot nu toe geen cijfers of materiaal verzamelde. Laat U mij alleen mijn principes formuleren.”
Hirsch noteerde nu verder z’n aanmerkingen op een blocnote.
Ik zei: „Uw Argentijnse Joden hebben zich liederlijk gedragen, naar men mij vertelde. Vooral trof me een detail; dat het een eigenaardig huis was, dat ze ’t eerst bouwden.”
Hirsch onderbrak: „Onjuist, dat werd niet door mijn kolonisten gebouwd.”
„Ook goed. Maar in ieder geval kon men de zaak niet zo be-
39