Uit: In het karakter wortelende Germaan«che religie en Christendom
Pag. 6J7:
Wat de geestesgesteldheid van onzen tijd tegenover vroeger zoo volkomen heeft doen veranderen en het probleem van een Duitsch Christendom een zoo heel ander karakter geeft, is de enorme beteeke-nis, die de nationale gedachte en het daarmee nauw samenhangende rassenprobleem gekregen heeft. In deze gedachtenrichting — want au fond is het slechts één richting, daar men ook onder Volk een rasseneenheid wil verstaan — wortelt de nationale revolutie, die op het politieke en cultureele leven in Duitschland een geheel nieuw stempel drukt. En deze gedachtenrichting is het, die in de kerk aan de uiteenzetting over de religie ten grondslag ligt. De diepe emotie, waarmee deze uiteenzetting gepaard gaat, is zóó te verklaren, dat de hartstocht, waarmee het volkeren- en rassenprobleem opgenomen wordt, zelf het karakter eener religieuse overtuiging aanneemt. Het geloof aan de waarden van het volk en het ras, dat de nationale beweging draagt, sluit door den grooten hartstocht de tendenz in, uit het politieke en cultureele gebied over te slaan naar het kerkelijke en religieuse. Hierdoor krijgt dit absolute waarde. Daarmede echter komt het geloof aan volk en ras — met den eisch van gelijke rechten — te staan naast het christelijk geloof, ja meer dan dat, het meet diens aanspraken af aan die van zichzelf en betwijfelt diens waarde naar zijn eigen recht. Dat komt daarin tot uiting, dat men in de kerk verlangt, dat men zich bij het verkondigen van het evangelie aan de religieuse „behoeften” van het volk, dat de kerk bezoekt, aanpast en weglaat, wat niet strookt met de vroomheid, die den Duitschen menschen van nature eigen is. Men legt dus aan het evangelie een bepaalde beperking op, die — al naar gelang — uit historische of biologische overwegingen voortspruit; het evangelie wordt gerelativiseerd. Het primaire is in dit geval de Duit-sche of Germaansche geest, waarnaar het Christendom zich te regelen heeft. Het duidelijkst blijkt dit uit de houding tegenover het Oude Testament, door Prof. Sellin in het eerste deel van deze serie gekenschetst. Maar deze opvatting deinst ook niet voor het Nieuwe Testa-
41