42
7- dat de geringe steun, die de vluchtelingen en gevangenen in onbezet Frankrijk en Spanje ontvingen, te wijten was aan de onvoldoende belangstelling van die autoriteiten in Lissabon en Madrid, van wie een zorgvuldige behartiging van de belangen van deze vluchtelingen en gevangenen had mogen verwacht worden.
8. dat de geringe hulpverlening aan politieke gevangenen en gedeporteerde Joden door middel van pakketzendingen en de practisch geheel mislukte hulpverlening door middel van evacuatie vanuit Zwitserland voornamelijk een gevolg zijn van de zeer onvoldoende steun aan het particulier initiatief van de zijde van het Nederlandse Gezantschap en de officiële vertegenwoordiging van het London-Committee van het Nederlandse Rode Kruis, welke instanties niet begrepen, dat zij alle prestige-overwegingen ter zijde hadden te schuiven en alle hulp hadden te aanvaarden, die hun spontaan geboden werd.
q. dat alle bovengenoemde grotere en kleinere tekortkomingen
— vrijwel alle terug te brengen tot een tekort aan initiatief, durf en fantasie en een teveel aan formalisme en bureaucratie — er de oorzaak van zijn, dat duizenden Nederlanders het leven hebben verloren welke, naar menselijke berekening, bij tijdige hulpverlening zouden zijn gered.
io. dat het noodzakelijk is, dat in de toekomst naast de internationale regeling voor de verzorging van krijgsgevangenen, civiele geïnterneerden en gijzelaars ook een status tot stand komt voor de politieke gevangenen en de burgerbevolking.
’s-Gravenhage, 29 September 1947.
(w.g.) K. VORRINK (voorzitter)
(w.g.) G. M. VERSPYCK (secretaris)
(w.g.) Mevr. A. M. BOISSEVAIN—VAN LENNEP
(w.g.) A. J. TEUNISSEN
(w.g.) W. A. H. C. BOELLAARD
(w.g.) H. VAN DER MAADEN (rapporteur)