40
de activiteit van het Militair Gezag in Noord-Brabant kon men reeds op 21 Mei met 60 auto’s naar Dachau vertrekken!
Professor Gerbrandy, door enige commissieleden naar zijn oordeel gevraagd, gaf te kennen, dat minister van den Broek en hij, zulks in verband met een bespreking met de heer Ferwerda, de indruk hadden gekregen, dat de heer Ferwerda een onjuiste kijk op de kwestie der repatriëring had. Zijn opvatting stond z.i. te weinig in het teken van: snelste en doeltreffendste terugkeer en teveel in het teken: ginds moet nog een tijd lang voor de te repatriëren personen gezorgd worden. Zij hebben toen, zowel aan de heer Ferwerda als aan minister van den Tempel, gemotiveerd hun bezorgdheid doen blijken. Tevens echter waren zij overtuigd van de meest hartelijke toewijding van de heer Ferwerda. Bovendien werd de vraag gesteld: weet U iemand, die beter deze zaak kan behartigen? Het gold hier een verschil van inzicht over de beste wijze van uitvoering en de hee^ Ferwerda had prima aanbevelingen. Principieel lag de verantwoordelijkheid primair bij de betrokken minister.
Later bij de uitvoering zelf, heeft zich prof. Gerbrandy’s bezwaar bevestigd. Toen heeft hij de kwestie met generaal Kruis opgenomen en deze heeft de repatriëringsdienst in het bevrijde Zuiden aan zich getrokken.
Opmerkelijk is ook hetgeen de heer Verspyck mededeelde: In de jaren 1943 en 1944 was hier in Nederland door het Departement van Binnenlandse Zaken (Mr. J. Heusdens), Waterstaat (Mr. K. Vonk), Staatstoezicht op de volksgezondheid (Dr. C. Banning), Rijksbureau Voedselvoorziening in oorlogstijd (Prof. Ir. Dols) en het N.R.K. (Dr. H. K. Offerhaus en Jhr. G. M. Verspyck) een volledig uitgewerkt repatriëringsplan klaargemaakt. Aan de Nederlandse Regering te Londen werd een fotografische copie van dit schema met alle bijlagen toegezonden, terwijl advies werd verstrekt langs geheime zenders. Hoewel het vaststaat, dat het plan ter bestemder plaatse is aangekomen, is over een eventueel gebruik ervan niets bekend.
Vier commissieleden en de rapporteur willen tenslotte niet onvermeld laten, dat zij uit eigen ondervinding hebben moeten constateren, dat in Mei 1945 bij de terugkeer van de Nederlandse gevangenen uit Duitsland, het de Amerikanen, Engelsen, Fransen en Belgen waren, door wie zij in Duitsland verder geholpen werden. In de verzamelkampen, die zij moesten passeren — Salzwedel, Schwerin, Hagenow, Lüneburg, Sullingen, Rheine, alsmede ook in Dachau — werden zij ontvangen door officieren van bovengenoemde nationaliteit, waarbij de politieke gevangenen met voorrang behandeld en vaak op hartelijke wijze toegesproken werden. Iets, wat de mensen goed deed. Ofschoon door de geallieerden was toegestaan, dat ook Nederlandse repatriërings-officieren de werkzaamheden _ van de SHAEF mochten ondersteunen,
hebben zij een Nederlandse vertegenwoordiger nergens ontmoet.....
(
In de aanvang van dit rapport vestigde de commissie er reeds de aandacht op, dat het rapport geen aanspraak op volledigheid zou maken. Aan het einde gekomen zijnde, blijkt dit nog zoveel te duidelijker. In iedere nieuwe verklaring, die ontvangen werd, kwamen weer