en gedeporteerde Joden, feitelijk beschouwd worden als overgemaakt langs niet-officiële wegen, omdat volgens de bepalingen van de geallieerden voor dit doel geen geld verzonden mocht worden. Van Bijlage 37- Noorse zijde wordt eveneens opgemerkt, dat, behalve pakketzendingen, ook geldzendingen aan politieke gevangenen door de geallieerden niet toegestaan waren.
Uit het rapport van de heer Flugi is gebleken, dat het in elk geval mogelijk was geld naar Zwitserland over te maken. De vraag rijst, waarom dit niet met grotere bedragen en frequenter is geschied, ook wanneer dit langs illegale weg moest plaats grijpen. De commissie vreest, dat ook hier weer een geest van formalisme en bureaucratie verhinderd heeft het maximum tot stand te brengen van hetgeen met moed en fantasie bereikt had kunnen worden.
Bijlage 31. hulp, die de Joodse Coördinatie-commissie van het Nederlandse Gezantschap te Bern heeft ontvangen, was practisch nihil! Men stond daar op het standpunt, dat bovengenoemde commissie zich te beperken had tot culturele arbeid onder de Joden in Zwitserland.
Het is voor de commissie onbegrijpelijk, dat noch bij het Londen-Comité noch bij de Nederlandse Regering een vroegere actie tot hulpverlening aan politieke gevangenen en gedeporteerde Joden dan Juli
1944 is te bespeuren. Men mag toch aannemen, dat men in Londen op de hoogte was van de verschrikkelijke toestanden in de concentratiekampen. Hiervan getuigt trouwens het „Record of Interallied Red Cross Meetings”, waarin vermeld wordt, dat op 25 Maart 1943 de Tsjechoslowaakse vertegenwoordiger er de aandacht op vestigt, dat de toestanden in de concentratiekampen betreffende de gezondheidszorg, voedsel, huisvesting en kleding de grootste bezorgdheid veroorzaken, terwijl ook uit de „streng vertrouwelijke” berichten in de bulletins van de inlichtingendienst van het Regeringscommissariaat voor repatriëring blijkt, dat men met de toestanden in de concentratiekampen op de hoogte was. Reeds in het eerste nummer van 20 November 1943 wordt een bericht over Westerbork opgenomen. Toch duurt het nog tot 14 Juni 1944, eer men begint met de registratie van gedeporteerde Nederlanders, terwijl eerst op 14 September d.a.v. in bulletin No. 36 een bericht verschijnt, dat de Ministerraad besloten heeft voorzieningen te treffen om te trachten gedeporteerde Joden levensmiddelenpakketten toe te zenden. Tussen het kabinetsbesluit en deze publicatie lag intussen weer een tijdsruimte van twee maanden.
Op de aan professor Gerbrandy in Mei 1947 gestelde vraag, hoeveel maal en wanneer het verblijf van grote aantallen Nederlanders in Duitse concentratiekampen in de Londense Ministerraad ter sprake was gekomen, zei prof. Gerbrandy eerst de omvangrijke notulen te moeten raadplegen, daar hij zich herinnerde, dat hierover enige malen Bijlage 22. was gesproken. Enige weken later moest hij echter berichten, dat hij hierover- in de notulen niets had kunnen vinden.
Aangezien de commissie uit de te Londen ontvangen gegevens geen voldoende inzicht in deze kwestie kon krijgen, heeft de heer Verspyck in Kopenhagen, Stockholm en Oslo enige besprekingen gevoerd, waarvan de bijeenkomst te Oslo met ter zake kundige functionarissen, bijeengeroepen door de Noorse minister van Buitenlandse Zaken, de