20
van de bemoeienissen ten behoeve van de politieke gevangenen zeer gering zijn gebleven, moet worden vastgesteld, dat men klaarblijkelijk bij bovengenoemd comité minder formalistische opvattingen ten aanzien van de bepalingen van de Conventie van Genève huldigde dan op het Hoofdbureau van het N.R.K.
Ten opzichte van het werk voor Nederlandse gevangenen in het bizonder kan en mag men van deze instantie geen speciale aandacht verwachten.
Hoofdstuk 3-c. Dit mag men wel van de twee instanties, die vanuit Londen hulp konden bieden, n.1. het London-Committee van het N.R.K. en de Nederlandse Regering.
Uit hetgeen vermeld is blijkt echter, dat de geboden hulp is gebleven ver beneden hetgeen mocht worden verwacht, in ’t bizonder wat betreft de hulp aan de politieke gevangenen in concentratiekampen en gedeporteerde Joden.
Evenwel worden ook hier verscheidene argumenten als verklaring en als verontschuldiging aangevoerd.
Ter verklaring van het feit, dat de Nederlandse krijgsgevangenen minder hebben ontvangen dan Amerikaanse en Britse krijgsgevangenen, worden genoemd:
Bijlage 18. i°. De moeilijkheden bij de aankoop, doordat in vreemde landen gekocht moest worden.
Bijlage 13. 2°. De weigering van Britten en Amerikanen om onze gevangenen in dezelfde mate te voorzien als hun eigen onderdanen.
30. Tegenwerking der Duitsers.
Bijlage 18. 4°. De late gevangenneming van het grootste deel van ons leger met als gevolg de late organisatie van de hulpverlening.
Bovendien moet hier worden opgemerkt, dat het Londen-Comité door de Duitsers niet werd erkend. Daardoor kon dit comité geen pakketten onder eigen naam verzenden en werd bij onze krijgsgevangenen de indruk gewekt, dat de Amerikaanse, Argentijnse en Braziliaanse pakketten niet van het N.R.K. te Londen afkomstig waren, ofschoon dit wel het geval was.
De kwestie van de late gevangenneming kan als excuus zeker niet ten volle gelden, daar andere geallieerden — in verhouding wellicht in mindere mate — ook militairen te verzorgen hadden, die pas in latere jaren gevangen genomen waren.
Het aanvoeren van de verkeersmoeilijkheden en het voortdurend verplaatsen van gevangenen kan niet als verontschuldiging aangenomen worden, daar alle geallieerden daaronder in gelijke mate tè lijden hadden. Echter in tegenstelling tot de Nederlandse instanties hadden de geallieerden door het aanleggen van stocks in Zwitserland tijdig gezorgd voor de continuïteit in de hulp aan hun krijgsgevangenen.
De commissie erkent de waarde van de onder 1, 2 en 3 genoemde bezwaren. De ter beschikking staande gegevens veroorloven de con-
Bijlage 38. clusie, dat, ofschoon men een belangrijke kans tot uitbreiding van de