de grote meerderheid ging dit te ver. Zij verlangde slechts de godsdienst, die altijd de boventoon in de Joodse samenleving had gevoerd, een bescheidener plaatsje te geven. Verder diende de eeuwen-oude omgangstaal, het Jiddisj, te verdwijnen; wie zich daaraan bleef bezondigen stempelde zich tot een onbeschaafde barbaar. Bijbelse namen raakten in onbruik, zij klonken te Joods. Zelfs de term Jood kreeg een onplezierige bijklank en maakte plaats voor het beleefde Israëliet. Een van de naarste uitingen van deze aanpassingspolitiek was echter het loslaten van de nationale gedachte, die men de eeuwen door trouw had bewaard. Maar voor de geëmancipeerde i9de-eeuwse Jood waren de gebeden, waarin gesmeekt werd om het herstel van het oude Joodse vaderland, zinledig geworden. Wat konden dergelijke vrome toekomstverwachtingen hun nog zeggen? Wat kon een Jood beter begeren dan staatsburger te zijn in een Westerse staat? Zo werd dit streven naar volledige assimilatie aan de niet-Joodse omgeving de grote schadepost van de emancipatie. Dit verlangen bracht nl. een ontrouw tegenover de Joodse geest met zich mee, die het Europese Jodendom onherstelbare schade heeft berokkend.
Herwinning van Joods zelfrespect
Pas aan het Zionisme is het gelukt deze voortschrijdende geestelijke ondermijning een halt toe te roepen en
12