den, op eene beëdigde verklaring te kunnen vertrouwen” (1 2 3 4), maar open ronde eerlijkheid vond daarin geen plaats.
Voor al die beschuldigingen moest men ook eenige bewijsplaatsen aanbrengen. Men vond twee Misjna’s (Nedarim V, 6; IX, 1) waarin men in verband met Matth. XV, 5 meende te lezen, dat eene gelofte, om zijne ouders niet te eeren, eene geldige gelofte was. Men vond eene andere Misjna (Sjeboeoth IV, 13), die leeren moest, „dat een eed bij den hemel, bij de aarde niet bindend was”. Men zocht in Maimonides’ rituaalcodex en vond, dat deze nog verder ging dan de Misjna en aannam „dat een eed „hij den hemel" of „bij de aarde” niet bindend was, zelfs al dacht men daarbij aan den Schepper van hemel en aarde”. (5)
Welnu, tegen die „depravaties der Phariseërs”, tegen die „ca-suistische oneerlijkheid” moet nu de bergrede in deze verzen optreden. Terwijl de leer der Phariseën, resp. de Talmoed, door al die restricties en wettelijke immoraliteit „het lichtzinnig zweren niet
91
1
*) Al wat ik hier cursiveerde, staat letterlijk in verklaringen op het N. Testament bij deze plaats of bij Matth. XV, 5 en XXIII, 16-22. — Ik heb
2
niet die commentaren opgezocht, die den Talmoed het meest vijandig
3
waren. Integendeel, onder hen, die voor mij beschikbaar waren, bepaalde ik mij vooral bij Tholuck, de Wette, Stier en v. d. Palm. De wetenschappelijke richting dezer mannen is waarlijk niet verketterend, en gaat zeker niet met de middeleeuwsche Talmoedverbranding mede. Zij staan in
4
geestverwantschap veeleer naast Reuchlin en de Humanisten. Daarbij re-presenteeren zij in zeker opzicht de school, waarin Prof. Oort geleerd heeft. Ten minste, een enkele blik in Oort en Hooijkaas’ Bijbel (N. T.) overtuigde mij, dat ik de bron van Prof. Oorts beschouwing over „de leer der Phariseën” gerust bij hen mocht zoeken. Ware de samenstelling van dit geschrift niet door mijne ongesteldheid en andere omstandigheden reeds te veel vertraagd geworden, ik zou misschien nog andere verklaarders opgezocht en geraadpleegd hebben. Nu koos ik' slechts onder de mij bekende.
5
) Hoe het komt, dat meestal alleen de Misjna en Maimonides geciteerd worden, ligt voor de hand. Van de Misjna bestaat de volledige Latijnsche vertaling van Surenhuis. En van Maimonides zijn ook eenige tractaten in het Latijn vertaald. Zoo werd Maimonidis constitutiones de jurejurando (Lugd. Bat. 1706) door Dittmar (een leerling van Surenhuis) uitgegeven. Voor den Talmoed zelf moest men zich helpen met betrekkelijk spaarzame en niet zeer onpartijdige verzamelingen van Buxtorf (Lex. Talm. et Rabb.), Schöttgen (Hotae Hebr. et Talm.), Lightfoot (Horae Hebr. et Talm.) en Otho (Lexic. Rabb.-phil) Het groote boek zelf raadplegen kon men niet. Daardoor bleven de oude dwalingen overgeërfd voortleven. Tegen wezenlijke, niet geleende kennis zouden zulke enorme dwalingen op den duur niet bestand zijn geweest.