ze den ontstelden Ruben in de hand. Hij stond op. ״Ik ben U dank-baar, dat ge aan mijn wensch hebt voldaan. Wees zoo goed, den schat gereed te leggen. Ik zal ze over een uur laten halen”. En hij wendde zich naar de deur, verbaasd, ja eenigszins gekrenkt, dat men hem alleen liet weggaan. Want alle drie personen, vader en twee kinderen, stonden als aan den grond genageld.
Doch toen de huisdeur met een zwaren slag in het slot viel, zag Jonas Rothenburg zijne kinderen aan met schitterende oogen. ״Kin-deren!” riep hij ״kinderen! Ruben, Sara, laat ons God danken”. En hij opende zijn armen; zijn kinderen lagen aan zijn hart, alle drie weenden tranen van geluk en dankbaarheid ...
En de ijskorst, die zich had gezet om het hart van dien zestig-jarigen man, werd week, zooals één dag van krachtige Aprilzonne-stralen hoopen sneeuw doet smelten. In plaats van de hardheid en kilheid, die zich in die jaren daar had opgehoopt, kwam er zachtheid, warmte, en alle bitterheid verdween...
Zie! geachte hoorders, een boek kan niet weenen, ook niet zingen. Maar in mijne bladen weende het uit weemoed om het heengaan uit het huis Rothenburg, doch jubelzang klonk in mij om de God-delijke redding.
En toen de eerste ontroering bedaard was, zag ik van de tafel, van het papier uit, waarin ik zorgzaam gewikkeld was, Jonas Rothen-burg zitten met een gelaat, zoo stralend van geluk, als ik hem in geen tien jaar had aanschouwd. Om de schouderen zijner kin-deren hield hij zijn armen geslagen en eensklaps begon hij met een diepe, maar nog schoone stem te zingen: קול רנה וישובה
באהל צדיקים. ימין ה׳ עשה חיל ימין ה׳ רוממה.ימין ה׳ עשה חיל לא אמות כי אחיה, ואספר מעשה יה. יסר יסרני יה ולמות לא נתנניEn zijne kinderen, Ruben en Sara, — onder tranen zongen zij mede. Wezenlijk, waarde hoorders, als ge het hadt gezien, uw oog ware ook niet droog gebleven....
Een half uur later kwamen twee jongelieden, bloedverwanten des heeren da Fonseca, mij halen. Een sierlijke doos hadden zij mede-gebracht. Daarin werd ik gelegd... Hard viel mij het afscheid,
81