die bleeke wangen, in die groeven onder de oogen, op die blauw-geaderde marmerwitte slapen. Doch iets als een gloriestraal van ge-luk lag heden over het bleek gelaat, tranen van moederlijke zalig-heid stonden in die oogen, waarmede zij hem aanzag, hem, haar kind, haar goeden verstandigen knaap, haar hoop, haar toekomst... En naar den troon des Almachtigen steeg op dit oogenblik uit de diepte van het harte dier moeder een gebed.... Zij smeekte den Eeuwige, dat nu toch het lijden voorbij zou zijn. Als Abraham de aartsvader had ook zij een offer gebracht, maar o! mocht God haar dezen zoon tot zegenrijke troost doen worden, hem doen opgroeien tot een deugdzaam edel man, die Tora leeren en eeren zou...
Toen de Droosje geëindigd was, onder het gejubel en יישר כחך • geroep der aanwezigen, stond R. Abraham op en hij had mij in de hand. Hij hief mij in de hoogte, mij, in mijn prachtvol juchtle-deren gewaad met de schitterend koperen sloten. Een zalig bewustzijn als van een wijding tot heilige roeping doorstroomde mij. Allen zagen naar mij. Zij begrepen, welk kostbaar geschenk door R. Abraham aan den jeugdigen redenaar zou worden toegereikt. En R. Abraham sprak: ״Mijn zoon, zoon van mijn vriend! Deze eerste te Amsterdam verschenen Berochous-Gemore reik ik u ten geschenke. Houd dit ge-wijde boek in hooge eere. Voor weinig dagen hebben groote geleer-den, wier namen beroemd zullen blijven, het in handen gehad en te zamen er in gelezen. Word een leeraar in Tora en Talmoed, עץ חיים היא למחזיקים בה; word een onwankelbaar trouwe zoon van ons heilig geloof; word een krachtige steunpilaar van deze ge-meente, waarin ge voor een paar weken zijt ingetreden; word de vreugde en het geluk van uw brave ouders. Moogt gij in deze ge-zegende stad der vrijheid opgroeien tot een ware בן תורה in elk opzicht, zoals gij heden een בר מצוה zijt geworden. God zegene u, mijn kind.. ”
Twee tranen van weemoed en geluk rolden over het gelaat der moeder. R. Jona Rothenburg sprak, onder een innigen handdruk, zijn dank uit aan zijn vriend, den alom geachten R. Abraham. En R. Anschel Rood begon met een kunstigen triller een Boroech atto over het glas wijn, dat hij in de hand hield. Allen beschouwden mij met eerbied, bewonderden mijne innerlijke en ui terlijke schoonheid,
67