bouwwetten. Het tweede, סדר מו^ל > Sabbath, feest- en vasten-dagen. Het derde, נשים *TID , alle huwelijkswetten. Het vierde, ?בזיקי *nD , civiele en crimineele rechtspraak. Het vijfde, סלל קדשים , offers en heiligdommen. Het zes-de, סדר טהרוית , rein en onrein. Niet waar, velen uwer ken-nen wel, van aanzien althans, dien ouden aartsvader mijner fa-milie, die ״Misjna”, dat groote geheel van korte, stelselmatig ge-rangschikte wetten, getrokken uit, gegrond op de overgeleverde mondelinge verklaring der Thora. Wat vooral de groote kracht dier Misjna vormde, was hare algemeen erkende autoriteit en be-teekenis. En die schriftgeleerden, die na Jeruzalems tweeden tem-pel, doch vóór de eindsamenstelling der Misjna, leefden en der-halve tot haar ontstaan en hare samenstelling, om zoo te zeggen, direct of indirect medegewerkt hadden — zij heetten de Tanndiem, de beslissende leeraren Israëls. Wie na de samenstelling optraden, om nu onwillekeurig tot de totstandkoming des Talmoeds mede te werken, heeten de Amoraïem, de besprekende leeraren Israëls.
Want die nu vastgestelde organieke wet, de Misjna, werd de grondslag tot nieuwe wettenstudie.
De beoefening der mondelinge leer, d. w. z. de bestudeering der organieke verklaring der Thora, herleefde nu met nieuwe kracht, vooral ook in de Babylonische landen. Collegiën en vereenigingen ontstonden, leerhuizen en hoogescholen. En allen kwamen, allen, grooten en kleinen, armen en rijken, de nederige arbeider en de aan-zienlijke koopman, de eenvoudige handwerker en de wijze denker — allen kwamen bijeen. Men studeerde en redetwistte, in vergade-ring, in huis, op straat. Men stelde, steeds de Misjna tot leiddraad nemend, duidelijker de beginselen vast der organieke wet en trok al verder hare consequentiën. Men sprak daarbij over allerlei weten-schappen, over geschiedenis en natuurkennis. Men was ernstig, doch vergat het schertsen niet. Men hield geleerde gesprekken en deed allerlei mededeelingen, zette stellingen voorop, verdedigde ze, of weersprak ze, dwaalde soms af naar andere onderwerpen... Welnu, al die besprekingen — ziedaar den Talmoed.
Doch bijna, waarde hoorders, zoude ik verzuimen, U op eene zeer gewichtige omstandigheid te wijzen. Ik sprak U boven van het boek
41