woord, dat verpletterend allen in de ooren en in de harten klonk. Die klanken had men nog nooit gehoord. Daar sprak de geestdrift eener wereldbeheerschende waarheid, daar sprak de macht eener heilige overtuiging. En het was als een lichtende wolk voor de vromen, als een verterend vuur voor de reform-mannen. In beide kampen was een aangrijpende verrassing. Men had gemeend, dat de zaak des ouden Jodendoms verloren was. En ziet! daar werd met een geestdrift, met een overtuiging, met een gloed, met een innigheid, die tot luisteren dwong, aangetoond, dat het Jodendom leefde... zoo frisch, zoo bloeiend, zoo jong, zoo waar, alsof geen worm er ooit aan geknaagd had, alsof geen schennende hand zich er ooit naar uitgestoken had. In de rijen der geloofsgetrouwen vonden de negentien brieven nog in anderen zin een machtigen, diepen weerklank. Men bezat het daar wel, dat innig geloofsbewustzijn, dat gevoel van heiligheid des Joodschen levens; het woonde wel in hun ziel, dat ideaal van Israël; maar het was er half begrepen, dicht ontsluierd; een nevelachtig denkbeeld. Zij konden het niet uitdrukken, niet in gedachten en woorden brengen; noch voor zich, noch voor anderen. Dat gebrek aan bewuste uitdrukking en formuleering van hun heilig goddelijk geloof had velen tot vertwijfeling, had sommigen tot geestelijke en zedelijke ellende, tot ondergang, tot afval gebracht. En nu! Daar stond het uitgedrukt, klaar en waar!
In de zeventien 1) brieven wordt door Naftali voor zijn door twijfelingen gekwelden vriend Benjamin een zielverheffend beeld des Jodendoms ontrold. Aan de hand der schriftelijke en mondelinge leer wordt geschetst, wat het denkt en gevoelt van God en de wereld, van den mensch en zijne opvoeding tot mensch, van Israëls standpunt te midden der wereld en der volkeren, voorheen en thans, tot op dezen dag.
Daar wordt geschetst, hoe eeredienst en huiselijk Joodsch leven niet doode vormen, neen! levende vervulling zijn van Israëls taak, een vrije dienaar van Gods wil te zijn. Want uit de schepping en den wereldgang spreekt Gods wil tot de menschen. En dien wil, naar
26
1
De eerste brief bevat de vragen van Benjamin; in de tweede geeft Naftali standpunt en methode aan; in de derde begint de uiteenzetting zelf (J.T.).