passing van de Schrift niet. Franz Rosenzweig schrijft, dat het Jodendom wel dogma’s maar geen dogmatiek heeft en dat normatieve tendenzen van huis uit de Jood vreemd zijn gebleven, en slechts dan actueel worden, wanneer hij van buiten af gedwongen wordt over de grondwaarheden van zijn religie te gaan nadenken. De grondslagen van Israëls godsdienst zijn het fundament van het gebouw. Daarop dient men zich wel degelijk te bezinnen, anders vervlakt de vervulling der geboden tot een rein physieke bezigheid. Tot zover Rosenzweig. Hij vergeet daarbij wel, dat het Tora-getrouwe Jodendom zelf al overal de innerlijke beleving van de godsdienstige daad als een onafwijsbare eis stelt, zonder welke de daad haar betekenis verliest. Een bekende puntige stelregel luidt: „Tefïlla helo kawana kegoef helo nesjama”. — Gebed zonder intentie is als een lichaam zonder ziel.
Moralisme
In het streven naar evenwicht tussen verstand en openbaring slaat een geleerde uit de Italiaanse school, Samuel David Luzatto, een andere richting in. Volgens hem zijn er in de Schrift duidelijk twee elementen te onderscheiden: de gerechtigheid Gods en de verbondssluiting met Israël. Maar hij wil alles teveel terugbrengen tot een zedeleer en het grote Jodendom tot een louter moralisme inkapselen.
Dan zijn er weer denkers, die zich slechts baseren op de bovennatuurlijkheid van de openbaring, dit uitsluitend tot het leerthema der Joodse theologie willen verheffen en zich distantiëren van ieder rationalistisch wijsgerig denken. De openbaring staat immers diametraal tegenover het menselijk verstand en bewijst haar goddelijkheid juist hierdoor, dat de mens haar niet uit eigen vernuft had kunnen vinden. Zij is daarom waar, omdat zij ons verstandelijk denken weerstreeft.
Veel meer dan vroeger wordt thans aandacht gewijd aan
56