dogma’s, die een noodzakelijke voorwaarde zijn voor zijn bestaan. Een vraag, die door Maimonides in de Middeleeuwen al positief beantwoord was, maar die thans opnieuw ter discussie wordt gesteld. Men meende, dat de pogingen in de Middeleeuwen ondernomen niet essentieel waren, maar slechts bedoeld als afbakening der grenzen. Inderdaad had men zich sinds de 12e eeuw ook niet ernstig daarmede bezig gehouden. Want het bestaan van de fundamentele Joodse levensovertuiging was algemeen zo vanzelfsprekend, dat men geen behoefte gevoelde hierover tot nieuwe formuleringen te komen. Zelfs Mozes Mendelsohn heeft het bestaan van geloofwaarheden ontkend, en alleen de geopenbaarde geschiedswaarheden en wetten erkend. In zijn „Jerusalem” zegt hij: „Nergens in de Tora staat; gij zult geloven of niet geloven, maar alleen: ge zult doen of ge zult niet doen. Het geloof wordt niet bevolen, want dit neemt geen andere bevelen aan dan die, welke komen langs de weg der rede”.
Leo Baeck en Franz Rosenzweig
Tegen deze opvatting kwam oppositie en wel juist uit de kringen der reformbeweging. Begrijpelijkerwijs. Want door het wegvallen van de voorgeschreven levenswandel als hoofdfactor van de Joodse godsdienst moesten zij zich wel op het geloof als zodanig concentreren. Men meende daar, dat het Jodendom niet alleen wetten kent, maar ook de motiveringen daarvan. En deze motiveringen, wat zijn zij anders dan ideeën en dogma’s, religie dus in eigenlijke zin van het woord? Leo Baeck b.v., de geestelijke vader van de reform in onze tijd, verklaart, dat het Jodendom slechts het geloof van de enkeling kent; en hij omschrijft dit als het levende bewustzijn van de Alomtegenwoordige, als de zin voor de openbaring, die zich in alles manifesteert. De zin voor de openbaring! Hij moet dit wel zo vaag uitdrukken. Hij aanvaardt immers de woordelijke, concrete toe-
55