De goddelijke vonken
De tweede belangrijke doctrine van zijn leer is de leer van de goddelijke vonken. Alle zielen en geesten, die na Adam ontstonden, lagen reeds in diens wezen besloten en waren enkel gericht op het goede. Toen Adam zondigde, ontstond er in het universum een chaos, want de wereld kon door Adams zonde het zuivere licht Gods niet meer verdragen en dit licht vermengde zich met het boze; hiermede bedoelt men dat de vonken van het heilige vermengd zijn met het profane. En daardoor is de Sjechiena, Gods geest, a.h.w. zelf in ballingschap, en het Joodse volk symboliseert Gods ballingschap.
De plicht tot Tïkoen
Het Joodse volk heeft nu de moeilijke taak, door zijn vrome intenties het goede van het kwade te scheiden en zo de goddelijke vonken weer naar de oorsprong terug te voeren. Het lijden van het Joodse volk heeft nu universele betekenis, omdat zijn lijden het symbool is voor de gebrokenheid en de onvolmaaktheid van de wereld. Nu richt Luria een appèl tot het Joodse volk tot een gemeenschappelijke poging om de wereld terug te brengen tot haar oorspronkelijke volmaaktheid. Deze gedachte noemde hij Tïkoen; dit betekent verbetering, herstel. Waardoor is dat bereikbaar? Door een poging van de mens zich met het hogere te verbinden en zo de wereld te verbeteren. Hij neemt deze idee zo absoluut, dat geen ziel zich aan deze taak kan onttrekken. Wie deze volmaaktheid niet bereikt, keert telkens op aarde terug, ter bereiking van zijn Tïkoen (vervolmaking). Dit terugkeren naar de aarde noemt men Gilgoel.
Het Joodse volk ingeschakeld in het heilsplan der wereld
Deze ideeën maakten daarom zo een diepe indruk, omdat het lijden van het Joodse volk als het ware ingeschakeld
40