bijzonderheden waardoor het zich onderscheidt van de omgeving. Pas dan, wanneer de bijzondere vorm van het volk gestabiliseerd en verzekerd is, kan het volk zich veroorloven zijn cultuur met een sterk universeel menselijke inhoud te vullen. En juist in het galoeth, — in de ballingschap — waar het nationale bestaan van het Jodendom steeds in gevaar was, moest dit Jodendom inniger en hechter omgeven worden door een nationaal particularistische cultuur, die zich in de Talmoed bij uitstek weerspiegelt. Jehuda Halevie nu ziet de Wetgever als God der wereldgeschiedenis en als Honing van het Joodse volk. Maimoni-des daarentegen, die de wetten der Tora uitsluitend filosofisch interpreteert, ziet God als Schepper en als bron van alle wijsheid. De geboden zijn dan een filosofisch universeel uitvloeisel daarvan.
Wij zijn begonnen met een beschouwing over de geboden, omdat de geboden het meest kenmerkend zijn van de Joodse leer.
De leer Van de schepping uit het niets
Een ander belangrijk probleem is de leer van de schepping. In de schepping van de wereld ziet de Joodse middeleeuwse filosofie, naast de eenheid van God, een van de belangrijkste fundamenten van de Joodse leer. Maimonides zegt in zijn befaamd standaardwerk, Jad Hachazaka, — de sterke hand — waarin alle wetten van het Jodendom zijn opgenomen, o.a.; „Wanneer het al iemand mocht invallen het bestaan van de wereld in haar volheid in twijfel te trekken, aan het bestaan van Hem, de Schepper, is geen twijfel mogelijk”.
Wat wil dat zeggen? De leer van de schepping uit het niets veronderstelt dat de wereld of de natuur geen zelfstandigheid bezit en Maimonides heeft dit principe neergelegd in het begrip: Jesj meajin — het zijn uit het niets — in de algemene middeleeuwse filosofie genoemd: creatio ex
30