Tacitus in het vijfde hoofdstuk van zijn Historiae een beschouwing wijdt aan de godsdienst der Judaei, dan verbaast hij zich daarover dat het allerheiligste in tempel en synagoge geen beeld bevat.
De wetsstudie wordt algemeen
Terwijl het thans vaststaat, dat er vóór de openbaring op de Sinai een ongeschreven wet, een soort common law, voor de Hebreeuwen bestond, die ten dele op de Sinai werd bevestigd — immers het instituut van de zevende dag als rustdag b.v. blijkt al van oudere datum te zijn —, wordt juist dit mondelinge deel in de nabijbelse tijden sterker geaccentueerd. Dit hangt ook samen met de ontwikkeling die het volk Israël heeft doorgemaakt. De Bijbel is het verhaal van de opgang en neergang, telkens elkaar afwisselend, in Israels geschiedenis. De laatste neergang was de Babylonische ballingschap, waarheen het volk werd gevoerd, volgens het woord der profeten als straf voor hun afgodische levenswijze. Maar daar in de diaspora voltrekt zich het grote wonder. In een sterke golf van regeneratie bezint het zich op zijn oorspronkelijke, oereigen religieuse waarden. De profeet van de ballingschap, Ezechiël, is de priester-prediker, de verkondiger van de gedachte van inkeer, van terugkeer tot God in de levensweg van de mens „Keer terug van Uw slechte wegen en waarom zoudt gij ondergaan, huis van Israël?”
De stem van de profeet vond weerklank. Zijn roep bleef niet onbeantwoord. Terwijl voorheen in de tijd der Koningen de bestudering der wet tot een kleine élite-groep beperkt bleef, werd dit thans algemene volkszaak. Als eerste doel wordt door de mannen van de Grote Vergadering — zoals de Hoge Raad na de dagen van Ezra heet — gesteld: vormt vele leerlingen. En aan dit postulaat werd in hoge mate voldaan. De studie van de oude bronnen werd een algemene religieuse opgaaf. Talmied Chacham — leerling van de
23