Sociale wetten
Daar zijn sociale wetten ten opzichte van de minder bedeelden: „De weduwe of wees zult gij niet onderdrukken — want als hij schreit, zal Ik zijn schreien horen”. Of in het derde boek van de Tora, Leviticus, hoofdstuk 19 vers 18: „Gij zult Uw naaste liefhebben gelijk Uzelven” wellicht beter vertaald „want hij is gelijk aan U”. Bepalingen voor het maatschappelijke verkeer: „Gij zult slechts volkomene, zuiver geijkte gewichten hebben — want ieder die onrecht pleegt is een gruwel voor God”. Ge hoort het duidelijk: gij zult en gij zult niet, omdat Ik, God, het van U eis. Hier wordt het gedrag als mens naast en tegenover de medemens door goddelijke richtlijnen bepaald, onafhankelijk van eigen inzicht, van eigen gemoedsstemming, onafhankelijk van tijd en verhouding.
De verhouding mens-God
En naast deze gedragsregels ten opzichte van de intra-menselijke contacten staan daar dan de gedragsregels ten opzichte van de mens-God verhouding. „Gij zult de Sab-bathdag gedenken — in acht nemen”. Waarom? Om hem te heiligen, om deze dag op een gewijd niveau te brengen! Gij zult bepaalde dieren niet eten — waarom niet? Omdat er een onderscheid is tussen wat mag en wat niet mag, in het algemeen tussen een onbeheerst dierlijk drift-leven en een leven, dat zich laat leiden door beperkende bepalingen van een hogere orde. Omdat er verschil is tussen rein en onrein.
In de Tora vindt ge dus dit wettencomplex geformuleerd. Ge vindt er verder — om een paar voorbeelden te geven — de huwelijkswetten en in verband daarmee de verboden verhoudingen; ge vindt er voorschriften over de rechterlijke organisatie en de procedure bij echtscheiding; burgerrechtelijke bepalingen inzake schade en wettelijke aan-
10