Thorah. Van alle woorden in de Thorah zijn het heiligste de tien geboden. En in de tien geboden is het heiligste woord de naam Gods.
Eén maal in het jaar komen deze vier hoogste heiligheden tezamen: op Jom Hakkippoerim, als de Hogepriester het Allerheiligste binnengaat en de naam van God uitspreekt. Maar omdat dit ogenblik onmetelijk heilig en ontzag’lijk was, was het ook tevens het gevaarlijkste, zowel voor den Hogepriester als voor het volk Israël. Want indien — God behoede — de Hogepriester op dit ogenblik zou te kort schieten, door welke oorzaak ook, hetzij door een zondige, hetzij door een onreine gedachte — dan zou, wat God verhoede, de gehele wereld verwoest worden.
Elke plaats, waar de mens staat en vandaar zijn blik ten hemel wendt, is het Allerheiligste. Elke dag in het leven van de mens is een dag van verzoening. Elk mens, dat God naar zijn evenbeeld geschapen heeft, is een Hogepriester, en elk woord, dat de mond des mensen uitspreekt in heiligheid en reinheid: als de naam van God is het. En daarom: elke onreine gedachte, elke daling of val van de mens heeft de val der wereld tot gevolg.
De zielen der mensen komen, na hard lijden en grote pijnen, na vele, vele omzwervingen, als zuigelingen aan de borst hunner moeder, weer terug naar de met heimwee verbeide Heilige Troon. Maar soms, als een ziel de troon nadert tot vlakbij, overweldigt haar — God verhoede — de boze geest en de ziel struikelt en valt. Hoe hoger de ziel gestegen was, des te dieper is de val. En als een ziel als deze in de afgrond valt, dan wenen en klagen alle werelden en de tien Sephiroth en rouwen om haar.
(Uit „De Dibboek” van S. Anski).
72