De priesters echter en het volk, dat in de voorhal stond, toen zij vernamen de verheven en ontzaglijke Naam van God, die in heiligheid en reinheid te voorschijn kwam uit de mond van den hogepriester, knielden neer en bogen zich en vielen op hun aangezicht en riepen: „Gezegend zij de Naam van Zijn machtige Heerlijkheid in Eeuwigheid”.
Deze zondebekentenis werd driemaal uitgesproken, door den hogepriester, eerst voor zich en zijn huis, daarna voor zich, zijn huis en alle zonen van Aharon en dan voor het gehele huis Jisraeel. Deze zondebekentenissen waren onderbroken door de plechtige rhythmische sprenkelingen op het altaar, op het deksel van de verbondsark en op het heilige voorhangsel. Wanneer dan na dit alles eindelijk de Hogepriester voor het volk uit het Allerheiligste te voorschijn trad, was zijn aangezicht,
Als de tent uitgespreid door de engelen ...Als wanneer de zon opgaat over de aarde.
Tot laat in de middag wordt de schildering van de tempeldienst voortgezet, vermengd met gebeden om vergiffenis en verlossing van het gehele volk en de herbouw van Tsion:
,,God en God onzer vaderen, breng terug Uw Heerlijkheid op de verwoeste berg, verschijn weer, laat weer schitteren de glans van Uw Tempel, vernieuw de luister van Uw tent... geleid volkeren naar haar licht...
Voer terug de vergeten stammen, roep, fluit en blaas ze tezamen...
Zoals geschreven is door Uw profeten:
Ik breng hen naar Mijn Heilige Berg en Ik verblijd hen in Mijn Bedehuis, al hun offers zullen zijn tot welgevallen op Mijn altaar, Ja, Mijn huis zal een Bedehuis heten voor alle volkeren!”
• «
•
Met het begin van Minchah komt er een plotselinge over-gang. De luide klanken van Moesaf maken plaats voor het inniger en dieper Minchah en later Neïlah.
Het stuk uit de Thorah reeds, dat voor Minchah wordt voorgelezen, spreekt juist van de meest persoonlijke en geheime schuld, die de mens op zich kan laden. Met nadruk wordt tegen het einde van de dag opgetreden tegen de donkerste drift van ieder individu: „Gij zult dit niet doen, opdat het land U niet zal uitspuwen wegens de onreinheid, waarmee gij U bezoedelt.” Met nog meer nadruk en strenger, zij het ook naar buiten stiller en bedekter, is in de Haftarah het persoonlijke probleem der ethiek voor ieder individu gesteld. Met de fijne intuïtie haar eigen, heeft de Thalmoed voor de Haftarah van Minchah van Jom Kippoer het boek Jonah bestemd (b. Meg. 31b). Het boek Jonah vertoont namelijk
62