En hoeveel inniger nog was het gebed van die Joden, die het hele jaar vochten om een schamele broodwinning...
Geen haat, geen afgunst, geen drift, geen huichelarij, geen laster, geen eten, geen drinken. Aller harten en ogen naar de hemel gericht, er was niets dan geest. Zielen zonder lichaam.
En uit de mond van den Chazzan stroomden de melodieën en stortten zich uit in het hart van ieder.
Vanaf mijn twaalfde jaar ging ik met vader naar het Chassidiem-s joelt je. Daar was een ander Kol-nidrej. Bij de Chassidiem beviel mij de dienst beter op Jom Kippoer dan bij de Mithnagdiem.
In het Chassiedische sjoeltje hoort men niet huilen en snikken, maar zij spreken het gebed uit met verheven gemoed; wie een goede stem heeft, oort hardop en vol vreugde, de anderen zacht, maar stijlvol en allen zingen innige wijzen. Een voorzanger is er niet. De Chazzan spreekt de woorden met een innige stem en allen zeggen met hem mede.
Na Kol-Nidrej overnachtten vele Chassidiem, oude en jonge, in het sjoeltje. Men placht op het stro te liggen, dat op de grond was uitgespreid. Het was zeer aantrekkelijk. En ik overnachtte na Kol-Nidrej graag in het sjoeltje. Men lag daar en neuriede de gehele nacht verscheidene aangrijpende melodieën en viel hierbij zachtjes in slaap. De zoete zing-zang klonk langzaam weg in de oren en men sliep licht als in een halfdroom. Men wordt even wakker en slaapt dan weer in. En rondom zingt het, zingt het, zeer zacht...
Op Jom Kippoer ging men om tien uur ’s morgens weer met zeer veel drukte aan het gebed, evenals soldaten bij een parade en er werd zeer stijlvol geoord. Dadelijk stonden alle Chassidiem op en met luide stem vingen zij aan en zij gingen tot twaalf uur door met de gebeden.
Dan werd het oproepen voor de Thorah bij opbod verkocht, maar ook dit geschiedde stijlvol. De Chassidiem, de zangers en de ouderen, legden zich weer op het stro en neurieden een melodie, maar niet eenzelfde, maar verscheidene, in de ene hoek de ene, in de andere hoek andere. Ieder naar de melodie van zijn Rebbe, de Karliner de hunne, de Slonimer de hunne en een enkele Chassid, die een aanhanger van de Ljubawitscher Rebbe was, zong zijn melodie. En al deze melodieën, de luidere en de zachtere, vloeiden in elkaar, en drongen door tot in het hart.
42