Rosj Hasjanah en Jom Kippoer

Titel
Rosj Hasjanah en Jom Kippoer

Jaar
1940

Overig
Auteurs: Sieg Gitter en Leah Gitter-Neubauer

Pagina's
84



dat je er niet in ademen kunt, heel het stadje staat op een moeras!” De Verklikker vervalt langzamerhand in zijn gewone verklikkerstoon.

„Er is ook een begraafplaats. De begrafenisonderneming trekt je het vel over de oren. Nog voor kort was daar een epidemie...”

De Verklikker wordt naar de daarvoor in aanmerking komende afdeling van de hel gestuurd en omtrent het stadje Lahadam worden informaties ingewonnen; iets moet er niet in orde zijn; de stad bestaat al twintig jaar, er heeft zelfs een epidemie gewoed en toch — geen enkele dode uit die stad! De hogere afdeling stuurt er boden op af, om die zaak te onderzoeken: het klopt! En zo zit het in elkaar: Het is een stadje als elk ander, met weinig Godwelgevallige daden en zeer veel zonden. De kwade neiging werkt daar zelfs zeer energiek. Waar zit hem nou de kneep? Welnu, ze hebben in hun gemeente een zeer ongewone voorzanger! Dat wil zeggen, als mens is die Chazzan doodgewoon en onbetekenend, maar zijn stem is zo iets zoets, zo iets hemels, dat zelfs de meest verstokte, ijzeren harten, week als was worden, als hij zingt... Nauwelijks gaat hij op zijn plaats staan, of de hele gemeente heeft al berouw van haar zonden en doet zo oprecht boete, dat Boven alle zonden vergeven en uit de registers geschrapt worden. En de poorten van het Paradijs staan voor alle bewoners van Lahadam wijd open. Als er iemand komt en zegt: „Ik ben uit Lahadam”, dan vragen ze niet eens meer verder.

Natuurlijk was de hel over die geschiedenis niets in haar schik en Satan zelf neemt de zaak ter hand. Hij zal met dien Chazzan wel klaar komen. Wat doet hij? Hij laat zich van de aarde een levende kalkoense haan brengen met een rode kam. Spoedig brengt men hem den haan en zet hem op de tafel neer. De haan is zo geschrokken, dat hij stokstijf blijft staan en de Satan — vervloekt zij zijn naam! — zet zich voor hem, gaat hem kopje krauwen en staart zo lang en strak naar zijn rode kam, tot die zo wit als kalk wordt. Zodra de Satan voelt, dat de Almachtige boven in grote toorn ontstoken is, roept hij uit:

„Laat hij zijn zoete stem verliezen tot het uur van zijn dood!”

Wien hij met deze vloek bedoelde, weten jullie zelf: en nog vóór de kam van den kalkoensen haan weer rood geworden was, had de Chazzan van Lahadam zijn stem verloren. Zijn keel is als verstikt; hij kan nog maar nauwelijks spreken. Wie van dit ongeluk de schuld draagt, weet men reeds; dat wil zeggen enige wonderrabbi’s weten het. Maar wie heeft

32

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.