meester van zijn ziel, die ze naar de hel toe slepen en daar aan de poortwachters overgeven. De Verklikker wordt een poosje bij de hellepoort opgehouden en de ambtenaar die de boeken met inkomsten en uitgaven bijhoudt, neemt verveeld en geeuwend zijn personalia op en schrijft alles traag in zijn boek.
En de Verklikker, wiens hele invloed in de hel niets meer waard is, geeft antwoord: Daar en daar geboren, daar en daar getrouwd, zo en zo lang bij zijn schoonvader in de kost geweest, toen van vrouw en kinderen weggelopen, naar die en die stad verhuisd en het beroep van Verklikker aangenomen, waarvan hij geleefd heeft, tot zijn maat vol was. Hij stierf plotseling, terwijl hij op reis was, op het marktplein van de stad Lahadam.
Nu wordt opeens de Hel-ambtenaar, die de boeken houdt, geïnteresseerd. Hij houdt midden in een geeuw op en vraagt:
„Hoe heet die stad? La-ha-...”
„Lahadam”, herhaalt de Verklikker.
De man van het bevolkingsregister wordt opeens rood en zijn ogen verraden grote verbazing.
„Hebben jullie wel eens van zo’n stad gehoord?” wendt hij zich tot zijn assistenten.
De assistenten halen hun schouders op, schudden hun hoofden en brengen hun tongen in beweging: „Nee, nog nooit!”
„Bestaat die stad eigenlijk wel?!”
Iedere gemeente heeft in de hel haar eigen boek. De boeken zijn alfabetisch gerangschikt, en iedere letter heeft een eigen kast. Alle boeken met L. worden doorgekeken: Lublin, Lemberg, Leipzig; alle steden zijn er, maar geen stad Lahadam!
„En tóch bestaat die stad!” zegt de Verklikker. „Een stad in Polen”.
„Is die misschien pas gebouwd?”
„Nee, ze staat er al een jaar of twintig. De grootgrondbezitter heeft haar gebouwd en hij heeft twee jaarmarkten ingesteld. Er is nog een school, een bedehuis, een badinrichting..., en twee illegale kroegen...”
„Was hier al eens iemand uit Lahadam?”, vraagt de bevolkingsregisterman nog eens aan zijn assistenten.
„Neen, niemand”, antwoorden zij.
„Gaan die lui daar dan niet dood?”, vragen ze den Verklikker.
„En waarom zouden ze niét doodgaan?”, antwoordt hij op Jodenmanier met een wedervraag. „De mensen wonen in kleine, bedompte kamertjes, de badinrichting is zo gebouwd,
31