De bemiddelaar tussen de mens en God is de Chazzan op deze verheven dagen. Hij is het, die als Sjalieach Tsibboer, als afgevaardigde van de gemeente, aller gebeden direct richt tot God.
Hij pleegt te bidden met de melodieën, die vroegere Chaz-zaniem hebben vastgesteld. Zij wijdden hun gezang aan God en schiepen eigen melodieën voor ieder gebed. De Chazzan mag oude melodieën niet veranderen, om de gemeente niet af te leiden. Want door de opmerkzaamheid te besteden voor nieuwe melodieën, kunnen zij zich niet concentreren op het gebed. En al lijkt het, dat een nieuwe wijze zoeter klinkt, toch mag hij hem niet gebruiken. Want op die ontzaglijke dag moet de Chazzan niet pralen met zijn mooie stem, maar zijn hart richten op het hemelse.
Daarom is het een goed gebruik, door ,,Noda’ Biejehoe-dah” ingesteld, dat de Chazzan op deze dagen zonder koor-begeleiding zingt.
Rabbi Jonathan Eibenschütz voerde in zijn stad het gebruik in, dat de Chazzan tot na het Sjofarblazen helemaal geen gezangen ten gehore bracht. Want tot dat ogenblik zijn de boeken in de hemel geopend en heerst de maatstaf van het strenge recht. En het is niet juist, om te zingen, zolang de boeken over leven en dood geopend zijn.
Ochilah laeelIk hoop op God,
Ik smeek tot Hem,
Ik vraag van Hem,
Het juiste woord.
Om in de verzameling van volk Zijn macht te bezingen.
Om juichend te danken Voor zijn werken.
Wel zijn gedachten In het hart van de mens,
Maar van God alleen Is het juiste woord.
Heer, open mijn lippen,
En mijn mond vertelle Uw lof.
Aanvaard
Wat mijn mond tot U zegt.
Wat mijn hart om U peinst,
O God, mijn Rots en mijn Verlosser.
29