Toen Israël nog in zijn land was, was het de sjofar, waarmee vrijheid van mens en land werd verkondigd in ieder vijftigste jaar, het jaar van de Joweel. In de tijd van het Galoeth legde het Joodse volk in de sjofartoon zijn grootste toekomstdroom; het bazuingeschal zou eens de komst van de Masjieach inluiden.
In een Agadah vinden wij:
„Ik (God) heb u gezegd: blaast voor mij op Rosj Hasja-„nah op de hoorn van den ram, opdat ge eens de toon van „Mijn grote bazuin in de hemel moogt vernemen, waarop Ik „voor u zal blazen. Vrijheid zal ik u daarmee verkondigen, „uw verstrooiden zal Ik ermee verzamelen naar Jerusalem, „zoals er geschreven staat: Op die dag zal er geblazen wor-„den op de grote bazuin.”
Malchoeth SjaddajIn de gebeden van Rosj Hasjanah en Jom-Kippoer treffen wij stukken aan, die niets anders willen zijn dan een verheerlijking van de Majesteit van God, die in liefde, almacht en wonderbaarlijkheid ver uitgaat boven al het menselijke. Wij ontlenen de vertaling van enkele strophen van de hymne „Melech Eljon” aan R. Otto: „Das Heilige”. (Vertaling van J. W. Dippel).
U, O Koning willen wij huldigenHoogste Koning —
Sterk en vol almacht,
Is Hij muur en gracht,
Is Zijn woord een kracht.
Hoog en zegenend,
Tronen vergevend,
’t Al overzwevend
heerst in tijd en eeuwigheid.
25