ouder werd, las hij diezelfde vertelling met nog grotere bewondering; want het leven had gescheiden wat in de vrome eenvoud van het kind nog ongescheiden was geweest. Hoe ouder hij werd, des te vaker keerden zijn gedachten naar die vertelling terug; zijn geestdrift werd groter en groter en toch begreep hij steeds minder van deze vertelling. Ten slotte vergat hij daardoor alles; zijn ziel had maar één wens, Abraham te zien; hij kende maar één verlangen; had hij toch maar getuige van deze gebeurtenis kunnen zijn. Hij begeerde noch de schoonheid van het Oosten, noch de aardse pracht van het beloofde land te zien en ook ging zijn verlangen niet uit naar het godvruchtig echtpaar, welks ouderdom door God gezegend was, noch naar de eerwaardige gestalte van den bejaarden patriarch, noch naar de bloeiende jeugd van den door God geschonken Izaak — het had hem niets kunnen schelen als zich deze hele geschiedenis op een onvruchtbare heide had afgespeeld. Zijn enig verlangen was, Abraham op die driedaagse reis te begeleiden, toen hij met kommer voor zich uit en met Izaak aan zijn zijde reed. Zijn enige wens was, dat hij op dit ogenblik aanwezig had mogen zijn, toen Abraham zijn ogen opsloeg en de berg Moria in de verte ontdekte; het ogenblik, waarop hij de ezels achterliet en eenzaam met Izaak de berg besteeg; want wat hem bezighield was niet het kunstig weefsel van phantasie, maar de huivering van de gedachte.
Deze man was geen denker, hij voelde absoluut niet de drang, om over het geloof heen te komen; het scheen hem het heerlijkst, om als de vader van het geloof in de herinnering der mensen te leven; hij vond het een benijdenswaardig lot, het geloof te bezitten, ook al had niemand daar iets van geweten. Deze man was geen geleerde exegeet; hij kende geen Hebreeuws, had hij Hebreeuws gekend, dan had hij misschien de vertelling en Abraham gemakkelijk begrepen.
I
En God verzocht Abraham en zeide tot hem: „Neem nu uwen zoon, uwen enigen, dien gij liefhebt, Izaak, en offer hem aldaar tot een brandoffer, op enen van de bergen, dien Ik u zeggen zal”.
Het was een vroege morgen, Abraham stond tijdig op, liet zijn ezel zadelen en verliet zijn tent. Izaak reed naast hem en Sara keek hen door het dal achterna, tot zij hen niet meer kon zien. Zij reden drie dagen zwijgend voort en op de morgen van de vierde dag sprak Abraham nog geen woord, maar
22