Terecht roemt men Uw naam:
Moeilijk te vertoornen, licht te verzoenen.
Immers, Gij verlangt niet, dat de doodschuldige sterve, maar dat hij terugkeert van zijn weg, en leve, en tot de dag van zijn dood wacht Gij op hem, als hij omkeert neemt Gij hem terstond op.
Waarlijk, Gij zijt hun Schepper,
Gij kent hun neigingen.
Immers zij zijn slechts van vlees en bloed.
De mens —
zijn oorsprong is stof en zijn eind is in het stof. Met levensgevaar wint hij zijn brood.
Hij is als een gebroken scherf,
als dor gras,
als een verwelkte bloem,
een voorbijglippende schaduw,
een vervagende wolk,
een vluchtige wind,
een vervliegend stofje,
een vergeten droom.
Maar Gij,
Koning, zijt een eeuwig levend God,
onbegrensd in het jarental,
oneindig de duur Uwer dagen,
ontelbaar het gevolg van Uwe Majesteit,
ondoorgrondelijk het geheim van Uw heilige naam,
Uw naam siert U en Gij siert Uw naam
En onze naam hebt Gij met de Uwe samen genoemd.
De SjofarHot geluid van de sjofar geeft aan de gebeden van Rosj Hasjanah een eigen sfeer van vrees en eerbied. Men heeft in do Joodse traditie de tonen van de sjofar gehoord als een vermaning tot inkeer.
In de geschriften van Maimonides vinden wij, dat het bazuingeschal ons als het ware toeroept;
„Ontwaakt, gij slapers, uit uw sluimer,
„gij dromers, wordt wakker uit uw dommel;
„onderzoekt uw daden,
„toont berouw en denkt aan uw Schepper.
20