Het echtpaar E. Beekman-Fortuin heeft echter de oorlog evenmin overleefd als het echtpaar Beekman-Fonteijn, Anneke's ouders.
Na de oorlog verhuisden de dames van Moorst naar de Julianalaan 15 en richtten het Rooms-Katholieke rusthuis „De Maretak”, rusthuis voor herstellende zieken en rust-behoevenden, op.
Het kind, dat gedurende de oorlog door deze dames verzorgd was, werd eveneens in dit rusthuis opgevoed.
In October 1945 wendde zich de familie van de ouders tot de Stichting ,,Le-Ezrath Ha-Jeled”, Stichting tot verzorging van Joodse Oorlogspleegkinderen te Amsterdam, met het verzoek te bemiddelen, dat het kind, dat bij de dames van Moorst niet in de geest van zijn ouders en grootouders werd opgevoed, een aan zijn herkomst adequate opvoeding zou verkrijgen.
In het begin van het jaar 1946 repatrieerden nog andere familieleden van het kind uit toenmalig Nederlands-Indië, die een soortgelijk verzoek tot bovengenoemde Stichting richtten.
Intussen was het kind eveneens bekend geworden bij de Commissie voor Oorlogspleegkinderen (verder te noemen: O.P.K.), die de mening van de familieleden en de Joodse instanties deelde, dat het kind zo spoedig mogelijk moest worden overgeplaatst.
De dames van Moorst waren reeds met de gedachte, dat het kind hen zou moeten verlaten, vertrouwd geraakt en hebben in Juni 1946 verklaard, dat het kind, indien besloten zou worden, dat het elders zou worden geplaatst, dan onmiddellijk zou moeten vertrekken.
Op 30 Juli 1946 werd in een vergadering van O.P.K. besloten de opdracht der voogdij over het kind aan de Stichting „Le-Ezrath Ha-Jeled" aan de Rechtbank te adviseren; de overplaatsing zou in overleg met de dames van Moorst geschieden. De Stichting ,,Le-Ezrath Ha-Jeled" werd verzocht een behoudend of orthodox Joods milieu voor het kind te zoeken.
In December 1946 ontving Anneke, zoals alle andere Joodse oorlogspleegkinderen, van genoemde Stichting ter gelegenheid van het Chanoekahfeest een pakje met een begeleidend schrijven waarin op de betekenis van dit feest attent werd gemaakt. De dames van Moorst bevestigden namens Anneke de ontvangst van dit pakje en zij deelden mede, dat zij „haar alles meegedeeld hadden".
Op 22 April 1947 kwam het geval opnieuw in een vergadering van de Commissie voor Oorlogspleegkinderen
7