Tenslotte hebben de dames van Moorst zich in de keuze hunner strijdmiddelen, aangewend tot het behoud van het kind, allerminst kieskeurig getoond. Na alle omstandigheden tegen elkaar afgewogen te hebben, meende verweerster tot de slotsom te moeten komen, dat het belang van de minderjarige in dit geval het meest gediend was met een overplaatsing uit haar tegenwoordig milieu, welke mening door het Hof blijkens beschikking dd. 24 November 1948 gedeeld wordt.
Redenen waarom verweerster Uw Hooge Raad eerbiedig verzoekt, met verwerping van het beroep in cassatie, te willen bekrachtigen de beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 November 1948.
Het welk doende, enz.
De Commissie voor Oorlogspleegkinderen
Voorzitster
Secretaris.
Nadat het kind bij beschikking van de Arrondissements-Rechtbank te Amsterdam aan de dames van Moorst werd toegewezen was het weer opgedoken; ieder contact werd echter onmogelijk gemaakt.
Mej. van Moorst in „De Nieuwe Post”.
Op 18 December 1948 verscheen in het inmiddels opgeheven blad ,,De Nieuwe Post" een artikel over het oorlogs-pleegkinderen-probleem. Naar aanleiding hiervan werd het volgende ingezonden stukje in deze krant gepubliceerd:
„Mej. G. M. v. M. te H. schrijft ons:
Het Joodse Kindje.
„Ook wij hebben zo'n kind. Er waren vijl zittingen „nodig om de rechtbank duidelijk te maken, dat het „kind bij ons moet blijven. Het betreft namelijk een „zeer nerveus kindje, van hetwelk wij de zekerheid „hebben, evenals onze Joodse kennissen, dat het bij „een eventuele overplaatsing een zeer ernstige zenuw-„crisis zou kunnen doormaken. Ook wij hebben huiszoekingen e.d. gehad, doch niettegenstaande dat, het „kindje niet af gegeven.
„De President van het Hof vond het nodig mij daar-„voor een uitbrander te geven en te zeggen, dat ik niet „geschikt ben om een kind op te voeden. Er waren tal „van getuigen tot het tegendeel.
26