standigheid, dat de minder jarige op het ogenblik opgevoed wordt bij drie ongehuwde dames, waarbij op te merken valt, dal het leeitijdsverschil tussen de minderjarige en de hierbedoelde dames van Moorsl niet onbelangrijk groter is dan normaliter het leeftijdsverschil tussen ouders en kinderen pleegt te zijn, terwijl bovendien naar de regelen der paedagogie ten deze naar appellantes mening niet gesproken kan worden van een normaal gezin;
dal appellante het dan ook onjuist vindt, dat de Rechtbank zich niet verenigd heelt met de daaromtrent geuite verlangens van de familieleden van de minderjarige en met de opvatting, die ook ten deze de Commissie voor Oorlogspleegkinderen was toegedaan, namelijk om het kind over te plaatsen in het jeugdige gezin van den heer en mevrouw van Dijk te Rotterdam;
dat de liefderijke verzorging, die de minderjarige tot dusverre in het huis van de dames van Moorst heeft ondervonden, ten deze naar appellantes mening geen argument oplevert, daar het ten deze gaat om de toekomst van het kind;
dat voorts uit de stukken is gebleken, dat de dames van Moorst de minderjarige in bewust Katholieke richting wensen op te voeden; dat appellante op al deze gronden en op zo nodig nog nader aan te voeren gronden meent het recht te hebben, zich tot Uw Hol te wenden ter vernietiging van de aangevallen beschikking van de Rechtbank; dat appellante van mening is, dat het belang van de minderjarige met zich meebrengt, dat hetzij zijzelf, hetzij een van de andere familieleden met de voogdij over de minderjarige dient te worden belast, of dat in ieder geval, indien Uw Hof van mening mocht zijn, dat de voogdij beter niet aan een van de familieleden zal kunnen worden opgedragen, zij van mening is, dat deze voogdij dient te worden opgedragen aan een Joodse voogdijvereniging — gezien het zeer bewuste Joodse milieu, waaruit het kind stamt — en dat dan naar de mening van appellante in aanmerking komt de voogdijvereniging Le-Ezrath Ha-Jeled te Amsterdam, met benoeming van appellante tot toeziende voogdes; WESHALVE appellante de eer heeft, zich tot Uw Hof te wenden met het verzoek, te vernietigen de aangevallen beschikking van de Arrondissements-Recht-bank te Amsterdam dd. 16 Juni 1948, waarvan beroep,
17