Levensgang, eerste deel

Titel
Levensgang, eerste deel

Jaar
1906

Druk
1908

Overig
4ed 1908

Pagina's
212



5i

— Ja, jullie met je wit voetje heb makkelik dolle! — hield Zeelt vol, — maar die stumpert begint pas!

" Uit den snijstershoek klonk nu zwaar-raspend dreungebons. Met hun borsten tegen den tafelrand, halfschuin gebogen over de bakken, zaten de vrouwen in zachte schudding van bovenlijven te snijên, kijkend loenzerig tegen de puntkoppen van hun stokken, of, levenloos, met hoofd half-op in den nek gedrukt, ergens tegenop starend. Om hun handen glommen zwart-soepige, dikke, zeemleeren handschoenen, met afgesneên toppen, waar blank-vleezige vinger-vormpjes uitnulden. Middenin lag de tafel vol drek, onder gerommel van rood-bruinige en zwarte dekseltjes, met hier en daar verspat citroen-geel cementgebrokkel.)

Voor aan den kop van smalle snij stersbakjes bochelden vuil-klontige cement-zweren, roetig verkoold, waarop telkens de snijsters versch-gloeiende zwam neertikten, als in hitting van de koppen, met één slag 't gebrande afgebonkt moest worden. Rauw-rhytmisch bonkten de schuringen der diamanten, met licht stuif-gezweef van poeier in den ketelbak, doordreunend langs de heele tafel, onder zacht regelmatig lijfgeschud van allen.

Als in fijn snavel-gepik van 'n kip, pikte juffrouw Pinaro telkens met haar in gaskraantje verhitten stok, 'n stuk fijngeklopt cement uit 'n blikken bakje. „Ze vreet weer" lachten de vrouwen om haar heen, als ze daar zoo haastig, zonder op te kijken, in strak opelkaar-gepers van lippen, spraakloos doorwerkte, wijs-snibbig met scherpe neuslijn, den ketelbak inturend. De dikke juffrouw Zwaai, voor aan de tafel, bonkte 't zwaarst boven allen uit. Ze had heel grof werk. Haar poeierborsteltje kruifte telkens met z'n uitgeholden, half-kalen schedel over den gesneën steen, om te zien hoever ze al was. Soms wreef ze vinnig met haar vetten handschoenvinger over 't grauwe vlak, als ze niet genoeg zien kon, drie vier maal wild de lucht instrepend, achterelkaar, met zacht-nahijgend beweeg van zwaar kussenenden boezem, geplet tegen tafelrand.

Bij de klovers waren alle plaatsen bezet, behalve één, voor aan de groote middentafel, waar 'n ruw-wit-linnen boezelaar, als grillig-verfrommelde zak, met blauwe banden, over 't lood, om 'n stok vastgebonden zat. Het was de hoofdplaats; daar stond de bak van juffrouw Eva Bresser, zelf kloofster. Rechts en links zaten twee neven van den patroon, de Rozijns, in familieachtig gedrang vlak naast de patrones. Als 'n jonge beer, lomp-dik, in vuil, van gaten weggevreten werkbuis, zat de oudste der Rozijns z'n voorbak schoon te blazen, met één hand voorzichtig de vakjes bedekkend, waarop ruwe diamanten glommen. Z'n broer Aron, 'n piek-fijn heer, in zwart-gekleede-jas, lenig-uitstekende, gekleurde manchet-randen, zat 'n heeten stok uit 't lichtje, in z'n mond koud te blazen en te bezab-belen. Overal klonk nog pas zacht krasbegin, licht kloofgetik en geklop van gelig beschenen werkers, onder koelen lichtval van laag uitgebouwde ramen. Netjes stonden de bakken in hun bruinig en

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.