82
donker mahoniehout-geblok, met erop lichte öptinteling־ van spiegelend doorgekloofde brokken. De kraantjes brandden in scherp, goud-rooiig-geflakker, met verlengingen van elastiek-geslang naar andere tafels, vastgeschakeld in grijs-mollig verwarringsgekronkel.
Jakoppie, een der jongste leerlingen, zat met z'n hoofd nèt tegen 'n balk aan, vlak onder 't raam gedrukt; 't andere, stotterende leerjongetje, Benjamin, klein neefje aan moeders kant van mevrouw Bresser, vlak naast den dikken Rozijn, omsloten nog in intiemeren kring, met praatsig bewustzijn van de familie te zijn. Even kwam Bresser de werkplaats binnenloopen. Langzaam schoof ie tusschen de tafels door, overal zacht goei-morgen terugzeggend, met pas-uit-den-slaap-komende-guurheid om 'm heen, en beverigheid in z'n stem.
— Lepper, van middag bin je toch af, en u ook, meneer Spauer, niet?... en u meneer Wurm, .... en meneer Monsdorff, u toch ook ? — vroeg ie, gapend gerekt, met mond-uitsperring als van 'n nijlpaard.
Allen riepen van ja, beleefdelijk-onderdanig, licht gevleid door 't aanspreken van patroon.
— Dan zal m'n dochter jelui wel nazien, en werk bijgeve... als ze vandaag komt...
Bresser liep statig door naar de andere tafels.
— Ik wou maar dat ik an haar moch nazien! — lachte gesmoord, tusschen de tanden sprekend, Swarthuizen tot den dikken neef Rozijn.
Juffrouw Borg loerde dieper haar bak in, onder zwaar wang-gebloos.
— Jawel, daar zajje vanaf blijwe! — antwoordde Rozijn diktongig.
— O ja, verbéél je wat, omdat ze je nichie is! ... en omreèéde 'r vader stikt in de duite!... Ze mot jou hebbe! ... morrege brenge!
— Bij mijn gezond, hij hèt 'n oogie op 'r! . .. Ze kijk je nog niet an mit 'r toches! *) — spotte Lepper luid middenin.
— Bemoei je d'r niet in!... gaat je niks an! — snauwde Rozijn nijdig.
— Juffrouw Borg, zeg ü nou... is ie nou al droog achter z'n oore?
Annie zweeg, haar wangen antwoordden in donkerder bloos-gloed.
Over de tafels klonk nu, in valsch-scherpe gil-strepen krassend gekerm. Uit alle hoeken hamerde getik, gebonk, in rumoerige gonzing van stemmen, met messen-geklater op looden, pompend gestamp, als 'n steentje niet splijten wou dat dóór was in den stokljjln den hoek gedrukt, stond Jakoppie met 'n stapel messen bij zich, die hij voor de heele tafel knechten slijpen moest. Eerst wrong ie zich met moeite 'n beetje uit z'n hoekje. Op een klein, glibberig, zwart-bestreept zandblok, schokte ie nu, in zwakkigen armzwier, met dunnen meskant op den steen, telkens bij terughaal, vuurspatten meesleepend. Rood
') Achterdeel.