5i
die iets wou hebben, zonder arbeid, zie je, zonder ploeteren, op z'n kop zat; kon dit ? Dat was 't toch dat ie begrijpen moest, wat de anarchisten wilden. Gezegd, — nou ja, in heele mooie zinnen en woorden, maar toch moest ie 't altijd zoo intiempjes nog 'n beetje overzeggen, stilletjes en gewoontjes in zich zelf. Iedereen moest dan kunnen leven zoo als ie wou; iedereen moest heelemaal kunnen doen en laten wat ie wilde. En als men dat nou eens goed voelde en inzag, was men vanzelf wel eerlijk; dan beredderde iedereen z'n eigen zaken, zonder bevelend lawaai van buiten, zonder dwang. Dat egoïsme zou vanzelf goedheid worden, want alle menschen lieten elkaar dan vrij.
Natuurlijk 'n heel ander egoïsme dan wat er nu is in de wereld. Niemand mocht de vrijheid, eigen wil en leven, doen en handelen, van 'n ander aanpakken. Alles hoorde aan allen. Als men dan goed z'n belang begrijpt en z'n eigen vrijheid, dan dwingt men vanzelf 'n ander nooit tot iets; dan gaan de menschen edel met elkaar om, goed en innig, zonder bedrog, zonder nijd en neerkijking op minderen, die er vanzelf niet meer zijn. En eten en drinken zou ieder kunnen, en loopen, studeeren, zien wat ie lief zou hebben, vlak bij zich, wanneer ie wilde. Maar, — woelde 't dan opnieuw in 'm •— sta ik dan alléén op de wereld? Zijn 'r niet allemaal anderen om me heen? Als ieder nou leert alleen voor zich zelf te zorgen, dan komt er toch nooit wat van 't samenleven, samendenken en samenwerken. Als ik nou sterker, begaafder ben dan 'n ander, dan is 't toch de schuld van de natuur, toch heelemaal zonder dat i k 't helpen kan. En die andere, zwakker, beroerder dan ik, blijft achter; onnatuurlijk eigenlijk, want die moest geholpen worden.
Hoe zal dat gezien en doorvoeld worden ?
Daar begreep ie niets van, dat wou ie niet, dat vond ie gemeen, liederlijk.
Is 't nou niet veel heerlijker, niet alleen voor je zelf te vechten, zie je, zoo direkt voor je ik, al weet je ook, dat als iedereen dat deed, heel innig, en zoo mooi, zonder dwang, 't voor alle andere ikken goed was, — maar éven vurig voor 't geluk van al die arbeiders, van al wat je lief is en je naast je gelukkig wilt zien leven. Wat goddelijk zou 't toch zijn, als alles wat 'r was op de wereld, samen gebruikt werd, zonder baasspelen over elkaar. Nee, hij voelde 't goed, uit al de geleerde en ingewikkelde kwesties werd ie niet wijs, maar toch voelde ie daar buiten diep, diep wat 'n mensch kan zijn als ie vrij is, met 'n machtige liefde voor al de werkers. En dat had ie allerdiepst begrepen, dat 't veel beter is te zorgen voor elkaar, dan ieder voor zich, al moest soms 't leelijke ikje daardoor geknakt worden. Want dat leek dan maar breken van persoonlijkheid, dat leek maar zoo; later had iedereen er voordeel bij.
En dat zelf-bepeinsde gevoel had Rozalie 'm zoo gemeen kwalijk genomen. Wat jij daar kletst! — had ie 'm toegesnauwd, — daar motte we niks van hebbe, dat is geen individueel anarchisme,