59
Stil lachte Veeges achter zijn brilglazen, met ironische oogtoeknijping van gepeins.
— Bedoel je, — zacht-dof voor-zich-uit deklameerend met oogen naar plafond. — Ik weet niet of we zijn gescha. ..
— Neé, neé, dat is 't gebed van de Onwetende! — nijdigde de vrager beleedigend terug, woedend dat Veeges dacht, dat ie dat zelf niet kende.
— Wat dan? — vroeg Veeges koel-ironisch.
Luisterend werden door de kenners mompelend gezocht kleine beginfrazetjes, met malle oogverdraaiïng naar den grond gebukt, of smachtend-scheel-geloer naar den zolder. Leverman keek star naar 't pleedeurtje bij 't buffet, pal op den deurknop.
Veeges vroeg weer:
— Dit dan? — Als 't bestaan van God moest bewezen worden uit de natuur, hangen wij weer ...
— Neé, neé, ook niet!
Leverman luisterde, met gelukkige voorhoofdsrimpeling voor zich starend bij elke mislukking, heviger verlangend dat 't hém toch 't eerst mocht invallen.
Toen viel plots Rozalie's klankstem uit:
— Misschien dat: De studie van de natuur.. .
Even haperde ie. De vrager bleef, mond-open luisteren. Leverman keek bangelijk naar Rozalie's oogen, scheel-smachtend zoekend de zoldering door. Eindelijk had Rozalie 'm weer.
— De studie van de natuur is de beste studie, maar men leert er niets uit kennen dan de natuur, en juist omdat God is buiten alle .. .
— Néé, néé, ook niet! — onderbrak de vrager weer, zenuwachtig lollig.
Stilte spande door 't heele zaaltje. Leverman fronste dieper z'n voorhoofdsrimpels; heviger, heviger strakte z'n gezicht tot denken, willen, willen vinden.
Bedremmeld 'n beetje had Rozalie stilgehoüen. Toen Veeges weer, gedwongen kalm:
— Al wat is moet wezen, ook dwaling is noodig.
— Ook niet, ook niet, — zenuwachtig lachte de vrager weer, met triomftrekken in z'n gezicht, dat ie ze zoo iets moeilijks gelapt had. Leverman was inééngekrompen van schrik-luistering bij elke óp-klanking van Veeges' stem. Weer leefde ie op; onrustiger voorhoofds-gefrons als bultreten, met zweetdruiping langs z'n slapen van herinneringsinspanning. Veeges voelde aandringen schandalig verlies van reputatie; Rozalie bukte naar den zandgrond. Eindelijk had diè weer wat beet; kweelender klonk z'n stem:
— Papa wat is kerk, papa wat is Dieu?
Nog zenuwachtiger lollend de vrager, die niets dacht, maar alléén hoorde:
— Stal maar in! .. . ook niet!
— Maar Jeses wat zei Leverman dan ? — viel Veeges woedend uit. I. 6